‘The New Yorker is The New Yorker. En The New Yorker wéét dat het The New Yorker is.’ In de documentaire The New Yorker at 100 is het auteur Chimamanda Ngozi Adichie die het beste samenvat waarom het Amerikaanse tijdschrift al honderd jaar een literair en journalistiek instituut is. Het is dé plek waar iedere zichzelf respecterende schrijver, waaronder Adichie zelf, gepubliceerd wil worden. Een tijdschrift waarvan de geïllustreerde covers in onze digitale tijd regelmatig viraal gaan en dat cultuur, nieuws én mensen al honderd jaar op de kaart zet. Maar tegelijkertijd is het een tijdschrift dat vaak wordt weggezet als snobistisch en elitair, wat ook niet geheel onterecht is gezien het feit dat The New Yorker het woord elitair zelf schrijft met een (onnodige) accent aigu op de e.
Dat laatste is iets waar ze op de burelen van het tijdschrift in downtown Manhattan wel om kunnen lachen, en tegelijkertijd koesteren, blijkt uit deze ruim anderhalf uur durende documentaire over het tijdschrift. ‘The New Yorker is een wonder,’ zegt hoofdredacteur David Remnick, die het tijdschrift sinds 1998 leidt, in de openingsminuten. Het is een blad dat tegen alle trends in blijft vasthouden aan artikelen van vijftienduizend woorden, nog nooit een foto op de cover heeft gehad en op de pagina’s, tussen de ellelange kolommen met tekst door, grappige cartoons strooit. ‘Dat dit bestaat en succesvol is, en als het aan mij ligt niet één eeuw, maar nog twee of drie eeuwen succesvol zal blijven, is verbazingwekkend’, aldus Remnick.