In Afghanistan werkte je als verslaggever voor AFP. Waarom besloot je een documentaire over je moeder te maken?
Noori: ‘Ik vind het leuk om als nieuwsjournalist te werken, maar ik neem ook graag de tijd voor een minder vluchtig verhaal. En ik wilde mijn moeder een stem geven. Er is nu volop aandacht voor mijn generatie, jonge Afghanen die gestudeerd hebben en ambitie tonen, maar dat was alleen maar mogelijk dankzij de generatie boven ons. Mijn moeder heeft er alles aan gedaan om ervoor te zorgen dat ik kreeg wat zij nooit had: een opleiding, liefde en onafhankelijkheid.’
Des te wranger dat al die mogelijkheden sinds het vertrek van de Amerikanen en de terugkeer van de Taliban weer zijn afgepakt. Hoe heb je dit beleefd en hoe kijk je naar de toekomst van Afghanistan?
‘Het was een enorme schok. Ik kon niet geloven dat Amerika twintig jaar had geïnvesteerd in ons land om het vervolgens weer over te dragen aan de Taliban. Ik wist al snel dat ik, als vrouwelijke journalist, niet kon blijven. Het leven in Afghanistan is in korte tijd extreem verslechterd: niet alleen voor mensen met een creatief beroep, maar voor iedereen. Van hoop zijn we naar wanhoop gegaan. Mijn zus is nog steeds daar, maar ze mag haar werk in het ziekenhuis niet meer doen. Vrouwen en meisjes, zoals mijn tienernichtje Zahra, moeten binnen blijven en worden uitgehuwelijkt. Daarom zijn we ook een campagne begonnen met deze documentaire: we halen geld op voor het clandestien opleiden van Afghaanse meisjes en vrouwen. Zowel op afstand via Zoom als via fysiek onderwijs in Afghanistan zelf. Het zijn donkere tijden, maar ik blijf geloven dat mijn land op een dag vrij zal zijn.’
Hoe was het om zulke intieme gesprekken met je moeder te voeren voor de camera?
‘Ik ben heel close met haar en kende haar levensverhaal, maar nu hadden we toch gesprekken die we niet eerder hadden. Voor het eerst voelde ik echt haar verdriet over al die verloren jaren, waarin ze alleen maar bezig was met de opvoeding van haar kinderen, terwijl ze dat huwelijk helemaal niet wilde en ervan had gedroomd om leraar te worden. Mijn moeder zei: “Ik ben heel blij voor jou, maar ik wou dat ik zelf een baan en een opleiding had gehad.” Toen vroeg ze mijn broers en mij om haar te leren lezen en schrijven. Dat wilden we meteen, we zeiden: “Nu is het onze beurt, jij hebt genoeg voor ons gedaan.” Ik ben erg onder de indruk van mijn moeder, van hoe sterk en hoe veerkrachtig ze nog is. Ik kan me niet voorstellen hoe het moet zijn om in haar schoenen te staan: om niet naar school te mogen, om geen liefde te kunnen ervaren. Ze vergeeft het haar ouders nooit dat ze haar dit hebben aangedaan. En dat snap ik, ik ben er ook woedend om. Tegelijkertijd probeer ik als filmmaker én als dochter afstand te bewaren. Bijvoorbeeld door ook te laten zien dat Musa, mijn vader, afhankelijker is van Hawa dan andersom. En dat er toch ook liefde bestaat tussen hen. Een ander soort liefde, maar toch.’