Dat Joden in de Tweede Wereldoorlog anders werden behandeld dan niet-Joden, moge een eufemistische onmiskenbaarheid heten. In mei 1945 besloot de Nederlandse overheid daarom: aparte regels voor Joden maken, zoals de Nazi’s dat deden, dat doen we in een bevrijd Nederland niet meer.
‘Principieel is dat op zich goed,’ zegt hoogleraar Joodse Studies Bart Wallet van de Universiteit van Amsterdam. ‘Ware het niet dat de vertrekpositie van Joden na de bevrijding heel anders was dan die van de rest van de Nederlandse bevolking. Toch bood de overheid ze geen speciale hulp. Daarmee werden ze in vergelijking met de rest van Nederland op achterstand gezet.’
Van de ruim 100.000 Joden die tijdens de bezetting uit Nederland werden gedeporteerd – het hoogste aantal van heel Europa –, keerden er slechts zo’n 5500 terug. ‘In de eerste weken na de bevrijding
moesten ze hun repatriëring zelf organiseren,’ zegt Wallet. ‘Het Rode Kruis speelde daar geen rol in. Nederlandse Joden in bijvoorbeeld Theresienstadt of Bergen-Belsen moesten dus toezien hoe de Belgische en Franse overheden ‘hun’ Joden kwamen ophalen. Maar voor de Nederlanders kwam niemand.’