‘Is dit het kwaad? Is dit het? Zeg het maar.’ Filmmaker Foeke de Koe klapt zijn laptop open. Op het scherm verschijnen foto’s van twee mannen op leeftijd. Ze zitten onderuitgezakt in fauteuils en de sfeer is zo te zien gemoedelijk. De mannen ogen op hun gemak, vriendelijke gezichten. Een geluidsopname klinkt, twee stemmen, Duits. ‘De Joden kunnen het niet verdragen dat er überhaupt nog een SS-man leeft die het waagt om over straat te gaan... En om een auto te hebben en door de stad te rijden, of nog in een café te zitten waar Joden komen.’ Er wordt hartelijk gelachen.
De plek: een hotelkamer in de Boliviaanse hoofdstad La Paz, eind jaren zeventig. De twee keuvelende mannen: SS-generaal Karl Wolff – jarenlang de rechterhand van Himmler – en Klaus Barbie, de Gestapo-chef in Frankrijk. De man die de geluidsopnames en de foto’s maakte: Gerd Heidemann, een journalist van het Duitse weekblad Stern, die in de jaren tachtig in opspraak kwam nadat hij valselijk had beweerd de dagboeken van Hitler te hebben gevonden – iets waarvoor hij in het gevang belandde. Een man ook met een grenzeloze fascinatie voor het Derde Rijk. Heidemanns verzamelwoede resulteerde in het grootste particuliere nazi-archief ter wereld, met als ‘kroonjuweel’ het motorjacht van Hermann Göring, de Carin II.