We vallen midden in een gevecht. Terwijl de begincredits over het scherm rollen, schiet een Duitse doodseskader op een groep Russische partizanen. De openingsscène van The Ascent (Voskhozhdenie) is de enige die doet denken aan de oorlogsfilms waar we bekend mee zijn: vuurwapens die op de camera worden gericht, kogels die langsvliegen, lichamen die neervallen. In een latere gevechtsscène wordt ook eventjes geschoten, maar de actie heeft de film dan al volledig verlaten. Tijdens dat gevecht is er bezinning, maar nu, in het begin, is er nog verzet.
The Ascent gaat over twee partizanen die, na hun confrontatie met het Duitse doodseskader, naar een nabijgelegen boerderij worden gestuurd om daar provisie te halen. Als ze daar aankomen, blijkt dit gebied al te zijn ingenomen door de Duitsers. Hun lot lijkt daarmee bezegeld: dat ze zullen sterven is duidelijk, maar hoe ze zullen sterven, dat wordt het verhaal van de film. Daarmee bedoel ik niet door wiens handen of op welke manier ze hun dood zullen vinden, maar op de gemoedstoestand die ze tijdens hun uiteindelijke dood zullen hebben. Want de ene, jongere partizaan legt zich al snel bij zijn lot neer, de andere wil koste wat kost in leven proberen te blijven. Zelfs als hij daarvoor zijn ziel moet verkopen.
In deze Sovjetfilm uit 1977 is de Tweede Wereldoorlog de achtergrond voor een spirituele vertelling over goed en kwaad. De film zit dan ook vol met Bijbelse symboliek: een man wordt gered, maar een lam wordt geslacht. De jongere partizaan, genaamd Sotnikov, is een Jezusfiguur, de andere, genaamd Rybak, ontpopt zich tot Judas.