Ooit heeft de kat een baasje gehad. In de eerste scène van de animatiefilm Flow zien we het beest miauwend ronddolen door een verlaten huis in een bos. De tuin is bezaaid met kattensculpturen, sommige metershoog. Binnen, op een werkbank, staat nog een onvoltooid beeld, omringd door houtsnippers en gereedschap – de maker lijkt spoorslags gevlucht.
Waarheen? Wie was hij of zij? Is er een ramp gebeurd? Leven er überhaupt nog ergens mensen? In Flow blijven dergelijke vragen onbeantwoord. De dieren die centraal staan hebben zelf ook geen idee – dit zijn geen sprekende Disneyfiguren, maar min of meer realistische wezens, die puur in het hier en nu leven. Het publiek wordt aangemoedigd dat ook te doen. En dat werkt goed: zonder de afleiding van context en dialogen ga je vanzelf heel aandachtig kijken. Meditatief haast, maar ook geboeid, want er gebeurt steeds genoeg. Al in die eerste scène begint het bos abrupt te overstromen. De kat kan ternauwernood ontsnappen door een langsdrijvend bootje in te klimmen, waar ook een stoïcijnse capibara in blijkt te schuilen. Het stel krijgt al gauw meer gezelschap, onder meer van een ringstaartmaki en een roedel speelse honden. Samen moet dit curieuze clubje zien te overleven, tot het water hopelijk weer een keer zakt.