Mijn eerste ‘Stolpersteine’ moet ik nog voor de eeuwwisseling in Charlottenburg hebben gezien, een wijk in Berlijn waar veel beter gesitueerden wonen.

Je hoefde geen kwartjesvinder te zijn om ze op te merken; de in het plaveisel gemetselde vierkante, koperkleurige ‘struikelblokjes’ vingen automatisch de aandacht van de passant. Even bukken en het inschrift lezen, stilstaan bij het feit dat hier iemand heeft gewoond die naar een concentratiekamp is afgevoerd en omgebracht. 


Een jaar of tien later zag ik ze op steeds meer plekken, ook in Amsterdam, maar nauwelijks in mijn vroegere woonwijk de Transvaalbuurt, hoewel er in de oorlog veel Joden woonden die vanuit deze ‘concentratiewijk’ naar de vernietigingskampen zijn gedeporteerd. Maar kon je van de huidige bewoners wel verwachten dat ze zich betrokken voelen bij de onzalige geschiedenis van hun buurt en zijn Joodse bewoners? En waar komen die ‘struikelstenen’ eigenlijk vandaan, wat moet er gebeuren om ze in het trottoir voor je huis te krijgen en wat is daarbij de rol van de gemeente? Wie maakt ze, wat kosten ze en wie moet dat betalen?

 

 

 

Kunst- und Erinnerungsprojekt Stolpersteine

Op 16 december 1992 plaatste beeldend kunstenaar Gunter Demnig in het plaveisel voor het oude stadhuis van zijn woonplaats Keulen een eerste Stolperstein, om eraan te herinneren dat precies vijftig jaar eerder Himmler met zijn ‘Auschwitz-Erlass’ het bevel gaf om Roma en Sinti te deporteren. Toestemming had Demnig hiervoor niet, maar het ging zoals bij wel meer kunstenaars- en burgerinitiatief: de gemeente gedoogt en gaat het hopelijk faciliteren of overnemen – wat in Keulen nog acht jaar zou duren. In die tijd ontwikkelde Demnig met vrienden zijn ‘Kunst- und Erinnerungsprojekt Stolpersteine’ – want het gaat wel degelijk ook om kunst – en legde, nog steeds illegaal, steentjes in Keulen en in Berlijn-Kreuzberg. Het zijn welbeschouwd kasseitjes, van beton, tien bij tien bij tien centimer groot, met daarop bevestigd een messing plaatje dat aan de hoeken is afgeplat en waarin tekst is gestanst: ‘Hier woonde’, gevolgd door een naam en de data van geboorte, deportatie en overlijden, en in welk kamp dat was.

 

 

 

 

 

 

 

Demnig vond dat de herdenkingscultuur in Duitsland, de officiële plechtigheden op een centrale plek waarbij gezagsdragers vaak een krans deponeren of een voorspelbare tekst uitspreken, tekortschoot en voor het grote publiek steeds minder betekenis had. Zijn Stolpersteine daarentegen, in het trottoir aangebracht, dus in de alledaagse publieke ruimte, konden elke voorbijganger figuurlijk laten struikelen (‘stolpern’) en de onbevattelijkheid van de Holocaust en het abstracte getal zes miljoen opeens en overal concretiseren in kleine gedenktekens. 

Daarop staan overigens niet alleen de namen van omgebrachte Joden, maar ook van andere slachtoffers van het naziregime: Roma en Sinti, homoseksuelen, Jehova’s getuigen, vrijmetselaars, politieke gevangenen, gehandicapten en dienstweigeraars. ‘Een mens is pas vergeten als men zijn naam is vergeten,’ refereert Demnig aan de Talmoed. Hij wil de slachtoffers die in het concentratiekamp tot nummers waren gemaakt – die werden immers op hun onderarm getatoeëerd – hun naam teruggeven. De stenen worden overigens alleen geplaatst bij het laatste zelfgekozen woonadres van een slachtoffer, dus niet op plekken waar Joden gedwongen werden samengebracht.

Gevlucht naar Montevideo

Op 29 december 2019 plaatste Gunter Demnig de 75.000ste (en 75.001ste) Stolperstein in de Kalchstrasse te Memmingen, Beieren. Ze herinneren aan het echtpaar Benno en Martha Rosenbaum. Net als de plaatselijke synagoge en andere woningen van Joden, werd hun villa tijdens de ‘Kristallnacht’, de pogroms van 10 november 1938, door de nazi’s verwoest – het echtpaar was gelukkig niet thuis. Drie jaar later vluchtten de Rosenbaums alsnog naar Montevideo, Uruguay. Daar pleegde Benno maart 1944 zelfmoord omdat hij als balling niet verder wilde leven. Het lot van Martha is onbekend.
In Memmingen zijn inmiddels 115 Stolpersteine geplaatst. Toen Gunter Demnig in 1990 aan zijn project begon, verwachtte hij niet meer dan duizend stenen te zullen leggen.

De Stolpersteine werden aanvankelijk door Demnig zelf vervaardigd en ook gelegd. De eerste steenlegging in een stad of gemeente, waar ook in Europa, doet hij nog steeds eigenhandig, maar het plaatsen van volgende stenen laat hij over aan de afnemers ervan; sinds 2002 vonden de stenen steeds meer aftrek. Demnig kreeg er patent op, Stolpersteine is nu een merknaam. 
 

Hij bracht het hele traject van aanvraag tot en met plaatsing onder in de ‘Stiftung – Spuren – Gunter Demnig’, die nu zes medewerkers telt. De productie heeft hij uitbesteed aan beeldhouwer Michael Friedrichs-Friedländer, die in zijn Berlijnse atelier met twee medewerkers maandelijks 440 Stolpersteine vervaardigt. Om de verdenking dat hij lekker binnenloopt met zijn Stolpersteine te ontzenuwen – alleen al in Duitsland liggen er inmiddels 75.000 – legt Demnig in interviews en op zijn website verantwoording af over de kosten en inkomsten.
 

Elke steen wordt geheel met de hand vervaardigd, elke letter wordt apart in het plaatje gestanst. Van machinale serieproductie moet Demnig niets hebben, de naamloos gemaakte slachtoffers van industriële massavernietiging krijgen zo elk een naam en een unieke steen. Ook het plaatsen van de stenen mag geen routine worden en dient stuk voor stuk te gebeuren. De belastingdienst van Keulen heeft nog geprobeerd om 19 procent omzetbelasting te heffen omdat het om massaproductie zou gaan, maar het gematigde tarief van 7 procent werd uiteindelijk gehandhaafd.

 

 

 

Elke cent gaat naar de stichting

Een Stolperstein kost 120 euro, maar buiten Duitsland wordt sinds februari dit jaar 132 euro gerekend, gezien de gestegen materiaal- en transportkosten. De stichting keert Demnig een ‘modaal salaris’ uit, Friedrichs-Friedländer krijgt 50 euro per steen. In die 120 of 132 euro zijn nog heel wat posten verdisconteerd: materiaal-, loon- en organisatiekosten, waarbij de stichting de door de aanvrager verstrekte gegevens voor de tekst op de Stolperstein controleert bij archieven en instellingen, het transport per post en auto, Demnigs reiskosten (exclusief een overnachting), de databank waarin alles wordt opgeslagen, en de kosten voor website, IT-ondersteuning en educatie voor schoolklassen. Elke cent gaat naar de stichting, van dit businessmodel wordt niemand rijk.

 

 

 

 

 

 

 

Particulieren of organisaties die via zijn website een Stolperstein aanvragen moeten rekenen op negen maanden wachttijd en krijgen een halfjaar van tevoren bericht wanneer de steen kan worden geplaatst; Demnigs routeschema wordt minstens een halfjaar vooruit vastgelegd. Betalen hoeft pas na levering. De aanvrager moet zelf de dienst publieke werken in zijn gemeente inschakelen – het wegdek wordt immers opengebroken – en zelf eventuele nabestaanden uitnodigen die de steenlegging willen bijwonen, maar hij mag hen niet om een bijdrage vragen. Een geplaatste steen wordt gemeentelijk bezit, maar het onderhoud wordt meestal aan particulieren en schoolklassen overgelaten. Ook al zullen voetgangers onwillekeurig niet over de stenen lopen, ze verkleuren toch door straatvuil en de elementen. Schoonmaken, met lap en poetsmiddel, gebeurt vaak op de herdenkingsdag voor de Holocaust (27 januari) of de Kristallnacht (9 november).

Schoonmaken gebeurt vaak op de herdenkingsdag voor de Holocaust of de Kristallnacht

In Europa liggen nu in 26 landen Stolpersteine, de meeste in Duitsland – in Berlijn meer dan 8200 –, maar niet in Rusland, Wit-Rusland, Portugal, Estland en Bulgarije, en ook niet op de Balkan, Kroatië uitgezonderd. Sommige grote steden en hoofdsteden (Parijs bijvoorbeeld, men vindt dat er al genoeg gedenktekens zijn) doen niet mee, en München, ooit de hoofdstad van het nazidom, is een geval apart. Hier was Charlotte Knobloch, Holocaust-overlevende, voorzitter van de Joodse gemeente (en oud-voorzitter van de Zentralrat der Juden in Duitsland) fel tegenstander van Stolpersteine; Joodse slachtoffers werden volgens haar dan (opnieuw) ‘met voeten getreden’ en passanten werden zo tot ‘herdenkingsdaders’. Omdat ook de burgemeester en de gemeenteraad, zich beroepend op de kritiek uit de Joodse gemeente, tegen waren, liggen er in München tot op heden alleen Stolpersteine op privéterrein. Andere prominente Joden waren en zijn overigens vóór de Stolpersteine. Een paar honderd al door Demnig vervaardigde stenen werden in München zolang maar opgeslagen. De gemeente voelde zich wel moreel verplicht om een andere kunstenaar een alternatief te laten uitvoeren: smalle, manshoge gedenktekens van staal, waarop twaalf namen van slachtoffers passen.

München is geen uitzondering. Er zijn meer gemeenten niet gediend van struikelstenen. Ze laten toestemming meestal wel afhangen van de lokale Joodse gemeenschap, zoals het natuurlijk hoort, maar voeren ook doorzichtige redenen aan om niet mee te werken: men vreest voor ophef, diefstal of vandalisme door extreemrechts, of huiseigenaren zouden bang zijn voor waardevermindering van hun woning.

In oostelijk Duitsland ergert de rechts-populistische AfD zich aan het steeds weer plaatsen van Stolpersteine en spreekt van ‘herinneringsdictatuur’. Andere gemeenten hebben deugdelijker argumenten. Ze wijzen de Stolpersteine om technische of inhoudelijke redenen af en bedenken zelf wat. Dat Demnig hun op korte termijn geen grote aantallen stenen kan en wil leveren, lijkt een goed argument; het liefst wil een gemeentebestuur er natuurlijk in één keer ‘vanaf zijn’. De gemeente Amersfoort bijvoorbeeld liet 433 zogeheten Herdenkingsstenen plaatsen die sterk op Stolpersteine lijken en zocht tevoren uit of dat juridisch door de beugel kon. Sinds 2015 zijn in diverse Nederlandse steden soortgelijke stenen gelegd.

Hij was Joods, zij protestants

Heinrich Blumenthal, geboren in 1896, was uurwerkverkoper en reisde in die hoedanigheid voor zijn werkgever, de Glashütter Präzisions-Uhrenfabrik Loeske in Berlijn, door heel Europa. In Berlijn leerde hij Margarethe Springhorn kennen, met wie hij in 1930 trouwde en drie kinderen kreeg. Omdat hun huwelijk volgens de nazi’s een ‘Mischehe’ (gemengd) was – zij was protestants – dachten ze lange tijd ongemoeid te zullen blijven. In 1939 scheidden ze en lieten hun kinderen dopen. Voor Heinrich was het te laat om nog te emigreren, hij trok in bij de familie Marcus in de Rönnestrasse, Charlottenburg. Hij werd, net als het gezin Marcus, in maart 1943 gedeporteerd naar Sachsenhausen en is in Auschwitz vermoord. Zijn sterfdatum werd vastgesteld op 31 december 1944. Uit Charlottenburg zijn meer dan 6200 Joden gedeporteerd naar de vernietigingskampen.

In de loop der jaren zijn overal in Europa verschillende soorten afgeleide gedenkstenen geplaatst. Sommige gemeenten laden daarmee de verdenking op zich dat ze hun ‘herinneringsschuld’ liever zelf inlossen en beheren dan afhankelijk te blijven van Demnig. Deze beschouwt de alternatieven soms als plagiaat, zoals de ‘Steine der Erinnerung’ die in Wenen zijn gelegd, maar hij heeft zijn eigen concept ook uitgebreid, onder andere met de ‘Stolperschwelle’ (struikeldrempel), om zo aan veel slachtoffers tegelijk te kunnen herinneren, voor wie anders tientallen of zelfs honderden stenen op dezelfde plek hadden moeten worden gelegd. Demnig bedacht ook de ‘remembrance stones’ die herinneren aan de slachtoffers van Franco. De eerste stenen werden op Mallorca gelegd, voor de burgemeesters en burgers die er vanaf 1936 door de falangisten werden vermoord.

In Nederland worden sinds 2007 Stolpersteine gelegd. Borne had de primeur. Een inwoner had in Berlijn Stolpersteine gezien, ontdekt dat in haar huis een Jood had gewoond die was gedeporteerd, en contact gezocht met Demnig. De eerste Stolperstein in Nederland was voor Izak Zilversmit. De Stichting Gedenkklinker Borne heeft meer dan negentig stenen kunnen plaatsen. Inmiddels zijn in meer dan 150 steden en gemeenten meer dan zevenduizend Stolpersteine gelegd. Al die stenen – vaak worden de locaties ook op internet vermeld – bepalen de voorbijganger voor even bij het lot van Joden en andere nazislachtoffers die in zijn buurt of gemeente hebben gewoond, en ze bieden ook een aanleiding om zich in hun levensgeschiedenis te verdiepen.


De agenda op Demnigs website vermeldt vanaf 2009 van dag tot dag waar de Stolpersteine werden gelegd.

'Aan Kleerekoper hadden wij de overwinning te danken'

Als turncoach leidde Gerrit Kleerekoper tijdens de Olympische Spelen in Amsterdam van 1928 de Nederlands damesturnploeg naar het goud, ruim voor Italië en het Verenigd Koninkrijk. ‘Aan Kleerekoper hadden wij de overwinning te danken,’ vertelde jaren later Alie van den Bos, een van de gouden turnsters. In Amsterdam vonden de wedstrijden destijds in de openlucht plaats. Kleerekoper had zijn ploeg steeds buiten laten trainen, wat tot de overwinning zal hebben bijgedragen. Net als vijf leden van zijn gouden ploeg was Kleerekoper, van beroep diamantslijper, Joods. Hij werd in 1943, op dezelfde dag als zijn pupil Lea Nordheim, samen met zijn vrouw Kaatje en hun dochter Elisabeth, in vernietigingskamp Sobibór vermoord. Hun zoon Leendert stierf een jaar later in Auschwitz.

Na de bevrijding noemde de Amsterdamsche Turnbond een toernooi naar hem: de Gerrit Kleerekoper Beker. In 2010 werden in het trottoir voor de vroegere woning van het gezin Kleerekoper in de Transvaalstraat in Amsterdam-Oost vier Stolpersteine aangebracht

Oktober vorig jaar was Nederland weer aan de beurt, in acht dagen werden Wapenveld, Heerde, Warffum, Uithuizermeerden, Roodeschool, Oosternieland, Oudeschip, Purmerend, Amsterdam, Diemen, Heemstede, Den Haag, Utrecht, Sliedrecht, Arnhem en Venray aangedaan. Omdat aanvragers vaak lang op hun Stolpersteine moeten wachten, is in Amsterdam eind vorig jaar een nieuwe stichting opgericht die, in overleg met Demnig, zorg moet gaan dragen voor het plaatsen van Stolpersteine in de hoofdstad. 

Door de coronacrisis moet ook Demnig in 2020 enkele maanden thuisblijven. De agenda zit nog tot maart 2021 vol, maar het leggen van stenen uitstellen is geen optie. Aanvragers mogen het zolang de crisis aanhoudt zelf doen, maar worden wel vriendelijk verzocht een foto van de plaatsing naar hem op te sturen. De kunstenaar, inmiddels 72, rijdt sinds 18 juni weer met zijn busje door Europa om de struikelstenen zelf te leggen.

—  MAARTEN VAN BRACHT