‘Als je als homokind op school zit en de onderwijzer zegt “je mag geen homo zijn” – en hij denkt: je moet eigenlijk dood, bij wijze van spreken, want zo zitten ze wel in elkaar hoor – dan moet je als homokind denken: godverdomme, sodemieter op. Ik bepaal zelf wel hoe ik leef!’
Dominee Eppe Gremdaat, een van de alter ego’s van Paul Haenen (79), zwaait woest met zijn armen als hij op 26 oktober in Business Class reageert op CDA-leider Henri Bontenbal. Die is dan net in opspraak geraakt omdat hij vindt dat de vrijheid van onderwijs, artikel 23 van de grondwet, soms botst met artikel 1, het gelijkheidsbeginsel. Lhbtqia+-kinderen kunnen zich op reformatorische scholen dus onveilig en minderwaardig voelen als godsdienstvrijheid voorrang krijgt boven het gelijkheidsbeginsel en je er volgens onderzoek van Nieuwsuur wel homo mag zijn, maar niet homo mag doen. Gremdaat wil een lans breken voor het idee dat je je door niemand tegen hoeft te laten houden, ook niet door je ouders, als die er homofobe denkbeelden op nahouden. Gremdaat: ‘Dan moet je als kind denken: rot op zeg, jullie zijn mijn ouders niet meer! Dan schrijf je dat in je dagboek. Je komt voor je eigen waarheid op!’
Je eigen waarheid, je eigen vrijheid, zeggen waar het op staat, de grenzen opzoeken en er soms overheen buitelen. In de wereld van Paul Haenen is dat het grootste goed. In die wereld kan dominee Gremdaat respectvol over godsdienst praten én gepassioneerd vloeken. Hij kan vertellen over zijn liefde voor zijn vrouw Geurtie én toegeven dat hij een scheve schaats heeft gereden met een vrouw (of man) die hij in de trein heeft ontmoet. Dat andere alter ego, Margreet Dolman, kan mensen vragen naar hun diepste geheimen of naar hun omgang met schaamte, schuld, succes en verdriet en even later plotseling een tirade beginnen of haar gesprekspartner vragen of ze zijn navel mag zien. Niet voor niets heeft het jubileumboek 50 jaar Margreet Dolman als ondertitel ‘Hoogtepunten uit een grensverkennend leven’.