Al zolang de cinema bestaat worden er films gemaakt over afschuwelijke rampen. Waarom kijken we daar zo graag naar? En hoe heeft de rampenfilm zich in de afgelopen eeuw ontwikkeld?

‘Misschien is de verwoesting van de hele planeet niet iets om luchtig over te doen. Misschien zou je vreselijk bang moeten zijn en elke nacht jankend wakker moeten liggen bij het vooruitzicht dat we allemaal fucking doodgaan!’

Het is een memorabele tirade die Jennifer Lawrence afsteekt in de recente Netflixhit Don’t Look Up. Ze speelt een wetenschapper die een allesverwoestende komeet heeft ontdekt en daar nu voor waarschuwt in een dom tv-programma. Maar het citaat kan ook best worden opgevat als een sneer naar het filmpubliek. Want Don’t Look Up is een rampenfilm van het bruutste soort – alle leven op aarde staat op het spel – en daar zitten wij thuis op de bank lekker van te genieten. Is dat eigenlijk wel zo gepast?

Goede vraag: waarom genieten we toch zo van verhalen vol chaos en destructie – kapseizende schepen, instortende flats, complete steden die in puin worden gelegd?

Zondvloeden

Nieuw is die neiging in ieder geval niet. Al in de oudste verhalen uit de wereldgeschiedenis gaat de aarde op alle mogelijke manieren naar de knoppen. Denk aan de zondvloeden in de Bijbel, Koran en het Gilgamesj-epos, de sinistere voorspellingen van de Maya’s, het Ragnarok van de Vikingen. En ook in de cinema was het van meet af aan raak: nog voor de doorbraak van de geluidsfilm verschenen er al rampenfilms als The End of the World (1916), Volcano! (1926), Noah’s Ark (1928) en diverse producties over de zinkende Titanic.

Essayist Susan Sontag suggereert in haar beroemde stuk The Imagination of Disaster uit 1965 dat rampenverhalen een therapeutische werking kunnen hebben. Wijzend op de ladingen sf-films met nucleaire thema’s die rond het begin van de Koude Oorlog verschenen, schrijft ze: ‘Fantasie kan zaken die psychologisch onverdraaglijk zijn behapbaar maken, zodat we ermee kunnen leren leven.’ In dit geval vindt ze dat alleen niet direct positief: hoewel ze kaskrakers als The War of the Worlds (1953) en Godzilla (1954) erg vermakelijk noemt, vreest ze dat zulke relatief luchtige formulefilms eerder een sussend dan een gezond activerend effect op bezorgde burgers hebben.

het artikel gaat verder onder dit kader

Stressmeter

Sontags essay biedt hoe dan ook een interessante invalshoek: de rampenfilm als maatschappelijke stressmeter. Als de pulpfilms van de jaren vijftig vooral angst voor atoomwapens weerspiegelen, is de stroom aan vliegrampfilms in de decennia daarna (The High and the Mighty, de Airport-reeks) een logische reactie op de opkomende burgerluchtvaart. En de piek van het genre in de jaren zeventig, met hits als Earthquake en The Towering Inferno, valt allicht niet toevallig samen met de brede maatschappelijke onrust in die tijd. Bij de oppervlakkige eighties past dan weer meligheid (Airplane!, Night of the Comet), en bij de nihilistische nineties achteloze massavernietiging (Independence Day, Armageddon).

En waar staan we nu? Welke obsessies onthullen de rampenfilms van de eenentwintigste eeuw? Dat hangt ervan af hoe strikt je het genre definieert. Het is sowieso beduidend grimmiger geworden, maar in zekere zin ook veel aanweziger. Want draaien haast niet alle moderne spektakelfilms (alsook de nodige series en games) om geweld van apocalyptische proporties? Hooguit zijn de lukrake orkanen of marsmannetjes van weleer verruild voor rondvliegende superhelden en -schurken, op hol geslagen AI of geïnfecteerde zombies. Kwam de dreiging in klassieke rampverhalen veeleer van buitenaf, tegenwoordig heeft de mens z’n ondergang meestal zelf in gang gezet.

Volwassener

Wat zou Susan Sontag ervan zeggen? Allicht zou ook het gros van de huidige blockbusters haar te simpel en eenzijdig zijn – en terecht natuurlijk. Toch is de rampenfilm, zeker als die ruim wordt opgevat, onmiskenbaar volwassener geworden. De onwaarschijnlijk zoete happy ends die Sontag hekelde, zijn allang niet meer de norm. Sterker nog: steeds vaker speelt de actie zich af ná de ramp en moeten de helden vooral nog erger zien te voorkomen. Met alle morele dilemma’s die dat opwerpt.

Je kunt je wel afvragen hoe lang zoiets houdbaar is. Waarom zou je op den duur nog films willen zien als die je even somber achterlaten als Het Journaal? ‘We gaan allemaal fucking dood!’ is niet per se wat je steeds wil horen in de bioscoop.

Maar dat is toch buiten de kracht van verhalen gerekend. Zelfs in het zwartste filmuniversum – we noemen Children of Men (2006), The Road (2009), Melancholia (2011) en ja, Don’t Look Up – gloort meestal wel een sprankje hoop. De suggestie dat er altijd liefde kan blijven bestaan, of op z’n minst vrede, berusting. Dat zat ook al ingebakken in die oerverhalen, waarin het einde meestal een nieuw begin inluidt. Van dit genre zijn we geheid pas af als de wereld daadwerkelijk vergaat.

Maand van de geschiedenis