Met Pather Panchali (1955) gaf Satyajit Ray een nieuw gezicht aan de Indiase film. Waar de Indiase cinema tot dan toe werd geassocieerd met de uitbundige melodrama’s van Bollywood, filmde Ray op rauwe wijze de schoonheid en tragiek van het alledaagse leven.
Ray, een autodidact, werd geïnspireerd door de Italiaanse neorealistische traditie – met name door Ladri di biciclette van Vittorio De Sica. Met een klein budget, een onervaren crew en amateuracteurs filmde hij op locatie in het landelijke Bengalen. Zo creëerde hij een film die zowel breekbaar als krachtig aanvoelt.
We volgen de jonge Apu, die met zijn familie opgroeit in armoede. Er is geen rechtlijnig plot, eerder een opeenstapeling van momenten: een kind dat voor het eerst een trein ziet, een moeder die haar frustraties inslikt, een familie die met de hand rijst eet. In de hoek van het beeld vinden we dieren die spelen, slapen of eten.
Het zijn niet grote gebaren of dramatische wendingen die de film voortstuwen, maar de verstilde grootsheid van het alledaagse. Zelfs wanneer er wel iets monumentaals plaatsvindt, wordt dat op eenzelfde rustige manier weergegeven. De camera van Ray observeert geduldig, terwijl de muziek van Ravi Shankar het ritme van het leven vangt. Die muziek, die vaak de dialoog vervangt, geeft de film een lyrische, haast poëtische kwaliteit.