In de openingsscène van het prijswinnende Indiase drama All We Imagine as Light zitten we in een overvolle metrowagon die door nachtelijk Mumbai raast. In voice-over horen we de stemmen van inwoners van Mumbai. Ze vertellen dat de stad dynamisch is, maar ook uitputtend, en iemand bekent dat hij ‘altijd het idee heeft dat hij op het punt staat te vertrekken’. En dan zoomt de camera in op een van de vrouwen in de wagon.
Het blijkt Prabha te zijn, verpleegster in een wijkziekenhuis in Mumbai. Haar man – het resultaat van een gearrangeerd huwelijk – vertrok jaren geleden naar Duitsland om daar te werken, maar hij stuurt allang geen geld meer op (wel kreeg ze onlangs een rijstkoker). Vandaar dat Prabha samenwoont met de veel jongere Anu, haar losbollige collega, die als hindoe een stiekeme relatie heeft met moslimjongen Shiaz. In datzelfde ziekenhuis werkt ook Parvathy, een oudere vrouw die na de dood van haar man het huis kwijtraakt aan de woonmaatschappij, omdat haar naam op geen van de documenten staat. In All We Imagine as Light slaan de drie de handen ineen en halverwege de film trekken ze van het regenachtige, sombere Mumbai naar het geboortedorp van Parvathy, aan de zonnige zuidwestkust van India.
Regisseur van deze prachtig subtiele film is de Indiase Payal Kapadia (1986), die eerder documentaires maakte – wat de openingsscène bijvoorbeeld goed laat zien – en nu debuteert als fictieregisseur. Afgelopen mei draaide All We Imagine as Light in Cannes, waar de film de prestigieuze Grand Prix zou winnen. VPRO Cinema sprak met de regisseur op het festival.
De film opent in Mumbai. Wat betekent deze miljoenenstad voor u?
Kapadia: ‘Ik ben er geboren, maar ik heb er niet altijd gewoond. Ik heb de stad vaak verlaten, maar ik ben er ook vaak weer teruggekeerd. En elke keer vallen de veranderingen me op. De laatste jaren helemaal, want er is momenteel een vastgoedhausse. Mumbai is eigenlijk een eilandenstad, maar overal wordt nu land bijgespoten. Telkens als ik terugkeer zijn de grenzen van de stad weer opgerekt, wat het gevoel dat ik een outsider ben nog meer versterkt. De vrouwen in mijn film – die alle drie naar de stad gekomen zijn om daar te werken – voelen zich ook buitenstaanders en zijn pas weer vrij om te dromen nadat ze Mumbai hebben verlaten.’