In de zomer van 1995 is België in de ban van een reeks mysterieuze vermissingen. In juli worden de achtjarige Julie en Mélissa voor het laatst gezien in de buurt van Luik, en een maand later verdwijnen An en Eefje (beiden achttien) bij Oostende, aan de Belgische kust.
De politie gaat op zoek naar de meisjes, maar doordat de drie verschillende politie-eenheden in België halsstarrig langs elkaar heen werken worden de twee verdwijningen niet met elkaar in verband gebracht en zit er geen schot in de zaak. Het zal nog zeker een jaar duren voordat er duidelijkheid komt.
Dat is vooral te danken aan een toevallige voorbijganger die ziet hoe op 7 augustus 1996 een meisje in een witte bestelbus wordt getrokken en aan een student die een deel van het nummerbord onthoudt. De bestelbus staat op naam van Marc Dutroux en als de politie naar zijn huis in Marcinelle gaat treffen ze daar een geheime kelder aan waar Dutroux, een veroordeelde kinderverkrachter, niet alleen het ontvoerde meisje (Laetitia, veertien jaar) vasthoudt, maar ook de bijna drie maanden eerder verdwenen Sabine (twaalf jaar).
De twee meisjes worden bevrijd en de ouders van Julie, Mélissa, An en Eefje hopen even dat ook hun dochters nog gevonden zullen worden, maar aan die hoop maakt Dutroux snel een einde. Eerst vertelt hij waar Julie en Mélissa begraven liggen en een paar dagen later zegt hij ook waar de lichamen van An en Eefje te vinden zijn.