Wie zei dat poëzie een niche is? Uit 150 aanmeldingen hebben we vijf mensen geselecteerd voor het VSB Poëziepanel: een groep liefhebbers die de genomineerde bundels aan een kritische lezing onderwerpt. De laatste bespreking is van Max Visser.

Antoine de Kom - Ritmisch zonder string
Mijn schrijfprogramma herkent ‘string’ niet als Nederlands. Dat is mijn belangrijkste bezwaar tegen deze bundel. Vreemde woorden lezend mijn nieuwsgierigheid via internet moeten bevredigen vind ik niet klantvriendelijk.

Men kan menen dat poëzie lezen ook klankervaring is, dat het gaat om de sfeer en dat vroeger haspelgedichten ook als Nederlandse dichtkunst zijn erkend; dat buitenlandse invloeden normaal zijn en er niets tegen dichterlijke associaties in vreemde talen is, als ze bijdragen tot de spontaniteit van de verbale compositie, waarin de bereisdheid van de dichter overmatig herkenbaar is, maar wie douchet wordt nat. Er zijn meer bereisde dichters; een van hen lijkt uitdrukkelijk aangehaald in de met slau [mailto… enz.] getitelde pagina’s, maar híj zou dit zo nog niet hebben kunnen verzinnen.

Ik vind het titelgedicht van de bundel een van de hoogtepunten in het boek, zo ook ‘Na de tranen’.
De Kom is te druk met de soms overdreven typografie van zijn werk. Soms wordt het enjambement aan de lezer overgelaten, wat niet tot lezen noodt. Als geheel vind ik deze bundel goed om te hebben, er regelmatig in te lezen en de inhoud rustig in het brein te laten landen.

Micha Hamel - Bewegend doel
Drukwerk als een dik schoolschrift. Geen dictaat, maar gevuld met aan alle mogelijke moderne multimediale middelen verbonden verbale vondsten. Micha Hamel staat met zijn activiteitenscala breed in het leven. Dat blijkt uit deze bundel. Het vele wat hij zegt ligt in het rafelige grensgebied tussen gedichten en korte, vaak verschuivende verhalen. Zijn werk wikkelt zich af als een slingerend duinpad met scherp helmgras links en donkere dennen rechts.

Verdichting slaat bij Hamel niet steeds op de compacte vorm die we van veel dichters gewend zijn. Bij hem kan poëzie ook uitdijen tot het schrijven van een in willekeurige stukjes verknipte column. Het grensverleggende spontane spel van vorm en inhoud maakt van Bewegend doel een werk dat verdiende aandacht vraagt.

Sommige stukken geven een ha-gevoel, andere kunnen niet even weggekauwd worden, omdat ze hun inhoud moeilijk prijsgeven. En de ons algemeen beheersende vluchtige gejaagdheid is ruimschoots neergeslagen in het werk van Hamel. Hij verwijst vaak verrassend naar oude tijden. Ik vind 'Redding' de treffendste samenvatting van alles wat deze bundel bijzonder maakt; ontleding en detailcommentaar zijn hier onnodig, want het gaat om het geheel waarin het doel toch even tot een kortstondige rust komt.

Miriam Van hee - Ook daar valt het licht
De bundel gedichten van Miriam Van hee noodt tot lezen, tot herlezen en nog weer eens doornemen. Daarin klinkt iets, beweegt iets, is wat te zien en te voelen. Iets strengs soms ook voor wie let op het steeds volgehouden gebruik van kleine letters, de komma als enige leesteken en de witregels op vaste plaatsen alsof de speelsheid structureel moet worden gekanaliseerd.

En dan de taal van aangename eenvoud met een verhelderend gebrek aan dichtersjargon. Met Miriam Van hee leef ik mee in steden en natuurgebieden met de daardoor opgeroepen gevoelens, herinneringen aan dierbaren en nog niet vervulde verlangens. Zij veroorzaakt onverwachte koppelingen, verrassende associaties en spontane sprongen, maar ook het droeve van een noodlot dat in ‘antwerpse steenweg’ tot een ongewenst uitzichtloze situatie leidt. Ook in andere gedichten dan ‘droom’ speelt het droomleven een rol, dat abnormale bestaan dat wars is van de alledaagse wetten van oorzaak en gevolg.

En zo kom ik in dit werk van Van hee ook de menselijke relaties tegen die een onvermijdelijke rol spelen in ons bestaan en hooguit in ‘avondspits’ helemaal achterwege blijven. Aardbevingen, een maanlandschap, een treinongeluk, wat ontbreekt in dit brede overzicht van menselijk en natuurlijk bestaan? Wie het weet mag het zeggen.

F. van Dixhoorn -
De zon in de pan
Met uitzondering van een paar leestekens en enkele cijfers, maar met inbegrip van de titel bevat het eerste gedicht 134 woorden, en het tweede 123. Alles op nog geen twintig pagina’s per gedicht. Met een minimum aan woorden in relatief veel ruimte weet de dichter een raadselachtige sfeer op te roepen.

Veel meer dan bij rijker van tekst voorziene poëzie knarst en wroet door mijn brein de vraag naar zijn bedoeling, naar zijn beweegredenen. Is hier de alleen in zijn eigen visie geklede keizer aan het woord of moet ik een parallel zien met componisten die aan weinig tonen en nog minder akkoorden genoeg hebben om de stilte afdoende in te vullen.

Afgezien van lichamelijke contacten is taal het meest directe medium waarmee mensen elkaar benaderen. Geschreven taal kan zelfs zonder geluid de verbinding tot stand brengen. Dan wordt het wel stil om ons heen en kunnen we ons afvragen wie – of misschien wat - er nu weer aan de beurt is. Dat probleem stelt Dixhoorn ook aan de orde. Met de oplossing die ik zou kunnen bedenken zal ik het aantal woorden dat nodig is om het vraagstuk te formuleren ruimschoots overschrijden, dus het lijkt me beter om het raadsel te laten voortbestaan.

Maria Barnas - Jaja de oerknal
Gewild of niet, Maria Barnas trekt de consument van haar gedichten het moeras in. Daar ondergaat de lezer strompelend en soppend alle onzichtbare en onvoorspelbare sensaties van angst, van tijdsdruk, van vluchten, van geestelijk falen, van gebrek aan evenwicht, van onbegrip, van schrijven, van dichten, van schrijvers, van dichters, van abstracties, van wanen, van verdwalen, van ernstige koude, van onbegrip, van duistere droefheid, van golvend zand, van vroeger thuis, van tweeheid, van eenheid, van vervreemding, van scherven, van werkdruk, van gehijg, van dwangbeelden, van vergissing, van de plaats en het onvermijdelijk einde.

Anders gezegd, hier is een dichter aan het woord die doorgeeft wat zich om ons bevindt en het is beter om daar goed nota van te nemen.