Jaja de poëzie

Wie zei dat poëzie een niche is? Uit 150 aanmeldingen hebben we vijf mensen geselecteerd voor het VSB poëziepanel: een groep liefhebbers die de genomineerde bundels aan een kritische lezing onderwerpt. Vandaag oordeelt Mats Beek:

De brievenbus heeft twee keer geklepperd en nu liggen de vijf voor de VSB Poëzieprijs genomineerde bundels voor mij op tafel. ‘You shouldn’t judge a book by its cover’, maar een eerste indruk krijg je, of je dat nu wilt of niet. Er vallen me twee dingen op:
 

  • De vijf bundels zien er heel verschillend uit, qua grootte, qua dikte, qua kleur.
  • Alle uitgevers hebben onder de titel met koeienletters het woord ‘Gedichten’ gedrukt (of bij Van Dixhoorn: 'Gedicht'). Wat is dat toch voor een rare gewoonte. Hebben de uitgevers dat afgesproken? Je ziet ook wel 'Roman' onder een titel staan, maar dat toch minder consequent. Is het een waarschuwing voor argeloze lezertjes? 'Pas op hoor, dit is niet zomaar een leesboek. Je zou er van kunnen schrikken. Het zijn gedichten. Weet waar je aan begint!'
     

Die bovengenoemde twee keer klepperen van mijn brievenbus heeft te maken met het feit dat ‘Jaja de oerknal’ even niet beschikbaar was. Ik heb nu een tweede druk voor mij liggen. Zegt dat iets? Goed verkocht? Een voorzichtige kleine eerste druk? Het zegt nog niets. Trouwens, die hoge verkoopcijfers zijn meestal niet voor de beste boeken! Ik zoek geen vijftig tinten poëzie. Ik zoek kleuren die me verrassen.

F. van Dixhoorn – De zon in de pan
Na een eerste keer bladeren en lezen valt ‘De zon in de pan’ van F. van Dixhoorn voor mij af. Ik ben het met de jury eens dat deze poëzie minimalistisch is (maar het is de vraag of ik dat positief bedoel) en dat de lezer het ritmisch gebeuren van het omslaan van de bladzijden volgt: je slaat de ene na de andere bladzijde om en wat je doet, lees je ook elke keer, maar dat is niet meer dan ‘aardig bedacht’. Het zal een soort conceptuele kunst zijn, maar ik heb er niks mee. Ik wil een poëziebundel een tweede, derde, vierde keer in de hand kunnen nemen om er dan iedere keer weer iets nieuws in te ontdekken. Dat zal me met deze bundel niet gebeuren.

Antoine de Kom – Ritmisch zonder string
In ‘Ritmisch zonder string’ valt veel te ontdekken, ook bij herhaalde lezing. Het is ritmisch zoals een mitrailleur ritmisch is. De Kom vuurt zijn woorden op je af. Dat levert verrassingen op, aardige vondsten, maar het is op den duur vermoeiend. Daarbij is de bundel een tikje rommelig. Lange gedichten, e-mailgedichten, prozagedichten. ‘Maak een keuze’, zou ik zeggen en... waarom gedichten gecentreerd afdrukken?

Micha Hamel – Bewegend doel
Deze bundel begint met de regel ‘Geen lust om over mijn snikkel te dichten.’
‘Gelukkig maar’, denk ik dan, want dat zou – zelfs – een bewegend doel voorbij schieten. Vervolgens ben ik daarom – zegt de dichter - laf, achterbaks en kleinburgerlijk. Dat is dan maar zo. De dichter stoot in dit openingsgedicht zijn lezers af. De kunst is dan natuurlijk om ze vervolgens weer naar je toe te trekken. Dat lukt gedeeltelijk. Zeker met een openingszin als ’10.000 bier geleden zei ik tegen mijn vrouw: "Ik ben even weg om een mammoet te stenigen." Dan ben ik benieuwd naar de rest van zo’n gedicht, maar te vaak verdwaal ik vervolgens in 10.000 woorden. Dat geldt ook voor een gedicht als ‘De genade van de paarse onderbroek’. Daar zitten aardige vondsten in, zoals de discussie over een schoonmaakdoekje, maar die laatste twee strofen zouden voor mij als gedicht al voldoende zijn. Hamel heeft vaak te veel woorden nodig om te weinig te zeggen, maar dat weinige is vaak wel de moeite waard.

Maria Barnas –
Jaja de oerknal
Die knal moet, aan de cover te zien, ontzettend hard zijn geweest: alle vogels zijn verschrikt opgevlogen. Toch hoef je van deze bundel niet te schrikken. De gedichten zijn overzichtelijk en rustig. Barnas schrijft over de ‘gewone’ dingen van het leven: haar jeugd, een pistoletje, angsten, het dichten, dorpen en steden. Dat doet ze op een pakkende manier; haar gedichten nodigen uit tot herlezing. Af en toe wil ze laten zien dat ze niet van de straat is. Dan duikt Vasalis op, of ‘Der Doppelgänger’. Bij herlezing valt ook het af en toe gezochte gebruik van adjectieven op (De stromende mannen de meanderende vrouwen en de opspattende kinderen). Dat mag soms wel een tandje minder.

Miriam Van hee – Ook daar valt het licht
Dit is de bundel die ik zou bekronen, maar het is lastig te zeggen waarom. Niet vanwege de omvang, want het is de dunste van de vijf bundels. De gedichten zien er traditioneel uit, al rijmen ze niet. Het is vooral mijn nieuwsgierigheid – als ik begonnen ben met lezen - naar het vervolg van ieder gedicht. Bij herlezing is die nieuwsgierigheid er weer. Van hee neemt de lezer in – schijnbaar – gewone spreektaal mee naar heel gewone dingen: een bushalte, een uitzicht, een hotelontbijt, een bootje. Maar door haar ogen zien we er ineens iets bijzonders in, of bekijken we het van een andere – onverwachte - kant. Ze heeft me te pakken en wint me met haar gedicht ‘in memoriam rutger kopland’ definitief voor zich. Hulde!

Lees meer van Mats Beek op schrijversinfo.nl.