Wat is een roman eigenlijk? En in godsnaam, hoe schrijf je er een als je in de eerste plaats dichter bent? Ester Naomi Perquin (1980) had geen idee. ‘Je kunt binnen het genre wel tien verschillende boeken aanwijzen, die heten dan allemaal roman. Ik ben nog niet zo lang schrijver. Nog steeds niet eigenlijk. Of nee, ik weet het niet. Schrijvers zijn een heel ander soort mensen dan dichters. Ik snap nu wel dat romanschrijvers chagrijniger overkomen dan dichters; ze zitten jarenlang opgesloten in een kamertje zonder dat iemand klapt. Dichters zijn best wel heel gezellig.’
Het is half oktober en dichter én schrijver Perquin, ja toch echt, roert in een pannetje zelfgemaakte tomatensoep in haar bovenwoning in Rotterdam-Noord. Nog even en Tot alles in beweging komt verschijnt; haar debuutroman over Ela, een voormalig cipier (‘Cipres, zeg ik altijd’) die al jaren werkt aan een ‘ontsnappingsboek’; een boek over mensen die ergens aan zijn ontkomen. Of juist niet. Intussen dringt een ander, veel persoonlijker verhaal zich aan haar op: dat van haar jeugd en het gezin waar ze uitkomt. Een familiegeheim stelt de relatie met haar (overleden) vader, moeder en broers op de proef. Bovendien is Ela zwanger, na twee zoons is er een dochter op komst; een gebeurtenis die langzaam maar zeker in een minder onschuldig daglicht komt te staan. Dwars door passages over ontsnappingspogingen van uiteenlopende ex-gedetineerden en Ela’s overpeinzingen over het (aanstaande) moederschap dringen nieuwe kwesties zich op – over vaderschap, en daderschap.