Centraal in de novelle Gewone Hollandse jongens van de in Roemenië geboren schrijver Mira Feticu staat huidhonger na de dood van een geliefde. Een gevoel dat Feticu aan den lijve ondervonden heeft.

Mira Feticu (Roemenië, 1973) schreef haar novelle Gewone Hollandse jongens (De Geus) in een weekend, voornamelijk in de trein, op weg naar een lezing in Middelburg. Het boek is geschreven uit een soort protest, verklaarde de auteur eind augustus in het radioprogramma Nooit meer slapen. ‘Kan ik nog voelen, wat wil mijn lichaam zeggen? Heb ik nog een lichaam?’ Daarna: ‘In de rouw besef je meteen dat je op je brein niet kan rekenen. Mijn brein kan niet accepteren dan mijn man overleden is. Het zegt af en toe: misschien komt hij volgende week terug.’

In 2021 verloor Feticu haar man, André, een zachtaardige Hollander die de loop van haar leven veranderde. De twee leerden elkaar kennen in Boekarest, waar ze studeerden aan de universiteit. Ze werden verliefd, trouwden en een jaar later kregen ze een dochter. Het verlies van André, die overleed aan een agressieve vorm van maagkanker, haakte zich in Feticu’s lichaam vast als zijn blozende wangen die allereerste keer hadden gedaan: vurig en onontkoombaar. Anders dan de liefde toen, overheersten nu pijn en gemis, culminerend in een schrijnend begeren en pure schrijfdrift. Het leverde een zintuiglijke, expliciete en gretige erotische rouwnovelle op.

In Gewone Hollandse jongens begint de naamloze ik-verteller, drie jaar na het overlijden van haar man, weer te leven. Te voelen. Te hunkeren. ‘Mijn lichaam bloeit weer, na drie jaar geamputeerd te zijn,’ lezen we. Gedreven door de honger naar lichamelijk contact, masturbeert en fantaseert ze zich suf. Het object van haar verlangen: haar schoonbroer Benjamin, een twintiger met groene ogen en ondeugende lippen. In gedachten streelt ze hem, likt ze hem, neukt ze hem, vreet ze hem op als een boa constrictor zijn prooi. In werkelijkheid treffen de twee elkaar nauwelijks, hooguit een paar keer per jaar bij een familieaangelegenheid. Doorgaans in het bijzijn van haar schoonmoeder, in wier ogen de verteller niet meer is dan een ‘ordinaire Oost-Europese’.

‘Zwijgen en gehoorzamen is niet alleen het patroon van een rustige getrouwde vrouw, maar ook van een weduwe,’ schrijft Feticu bij aanvang van een 107 pagina’s tellende koortsdroom, opgetekend als de monoloog van een verlaten lichaam. Ze doordringt haar lezers van de betekenis van wat de Engelsen widow’s fire noemen: het brandende verlangen naar seks en intiem contact, dat volgt op de dood van een geliefde. ‘Huid is het antwoord op alle dringende vragen,’ declameert de ik-verteller, vrij naar Paul Valéry: huid is het diepste dat we hebben.

Hoezeer de (aan)blik van een ander onder die huid kan kruipen, is een gegeven waar Feticu effectief mee speelt. Door van haar ik-verteller niet de seksloze weduwe, niet de geobjectiveerde ander, niet de geassimileerde vreemdeling te laten zijn, maar een wellustige vrouw, een buitenstaander, die onverschrokken terugkijkt, draait ze de rollen om. Bijna was Gewone Hollandse jongens, haar achtste Nederlandse boek, het Boekenweekgeschenk geworden – Feticu schopte het tot de shortlist. Je had het haar en haar lezerspubliek gegund. Op zondag 5 oktober is ze te gast bij VPRO Boeken, samen met Gerbrand Bakker. Hij vertelt over alweer zijn vierde boek in de Privédomeinreeks: Aan mij heb je niks.

de boekengids in je mailbox?