Surinamist en historicus Ellen Neslo baseerde haar boek De schat van de vrijheid op haar familiegeschiedenis en eigen wetenschappelijk onderzoek.

Manumissie, het vrijkopen van tot slaaf gemaakten, kwam vanaf de achttiende eeuw geregeld voor. Na hun gedwongen werk op de plantage of in het huishouden wist deze groep een zelfstandig bestaan op te bouwen. Die ontwikkeling kreeg een extra impuls vanaf de Amsterdamse beurskrach in 1773, toen plantagehouders in Suriname krap bij kas kwamen te zitten en hun verliezen konden compenseren door arbeidskrachten te verkopen. Tegelijkertijd werden steeds meer vrouwelijke tot slaaf gemaakten vrijgekocht door hun witte meester en/of geliefde. Omdat de verhouding tussen witte vrouwen en mannen in de voormalige kolonie destijds ongeveer een op tien was, lagen gemengde relaties voor de hand. Vaak bleken dat duurzame verhoudingen waar meerdere generaties uit voortkwamen.

Eenmaal vrijgekocht konden de vrouwen zelf de kost verdienen, bijvoorbeeld als vroedvrouw of verpleegkundige. Ook hun vrij geboren kinderen konden als ambachtslieden een vooraanstaande positie in de maatschappij verwerven. Geleidelijk kregen ze toegang tot onderwijs en konden ze vrije beroepen uitoefenen. Op hun beurt kochten ze familieleden vrij, namen ze ook zelf tot slaaf gemaakten in huis en vormden ze na verloop van tijd een welvarende middenklasse. In 1862, een jaar vóór de afschaffing van de slavernij in Suriname, was 87 procent van de vrije inwoners van Paramaribo zwart of gekleurd.

Surinamist en historicus Ellen Neslo, zondag 16 november te gast in VPRO Boeken, specialiseerde zich in de Surinaamse geschiedenis in de negentiende eeuw. Toen ze tijdens genealogisch onderzoek ontdekte dat een van haar voorouders was vrijgekocht, besloot ze zich verder te verdiepen in de manumissie. Het leidde in 2016 tot haar promotie als antropoloog met het proefschrift De ongekende elite. Dat vormde vervolgens de basis voor het onlangs verschenen De schat van de vrijheid, waarin ze het leven van haar voormoeder Paulina reconstrueert. In het verhalende non-fictieboek beschrijft Neslo hoe het slavernijsysteem van binnenuit werd uitgehold en hoe voormalige slachtoffers zich gaandeweg als daders konden gedragen.

In het voorwoord schrijft Neslo dat ze ‘eraan hecht het woord “slaaf” te gebruiken, om te benadrukken dat een persoon er niet zelf voor heeft gekozen om onderworpen te zijn, maar dat een ander hem van zijn vrijheid heeft beroofd.’ Daardoor kon ze ‘onmogelijke taalkundige constructies als totslaafgemaaktenarbeid’ omzeilen. ‘De gangbare termen uit die tijd worden nu veelal als kwetsend ervaren, maar binnen de context van de geschiedenis is het noodzakelijk dat deze benamingen juist wel worden gebezigd.’

de boekengids in je mailbox?