Gebruik je eigen ellende als een literaire waterkrachtcentrale, adviseerde haar mentor (en minnaar) Saul Bellow zijn protegee ooit, ‘om licht te generen en stroom op te wekken voor elektrische stoelen’. Het recent herontdekte supertalent Bette Howland (1937-2017) deed eigenlijk precies dat in Paviljoen 3 (Koppernik), haar memoir uit 1974 over de tijd die ze na een zelfmoordpoging doorbracht op een psychiatrische ziekenhuisafdeling in Chicago. Een vlijmscherp portret van haar tijdelijke omgeving werd het, vol maar half interesse veinzende psychiaters, therapie-voor-de-bühne en patiënten als Trudy, die ergens aan haar infuusstandaard vastgebonden door de gangen dwaalt ‘met losse, fladderende zwachtels en pyjamalinten – als een gewonde praalwagen’. Een wachtkamer voor wanhopige zielen gevat in droogkomisch registrerend proza, even stralend als dodelijk.
DIRK-JAN ARENSMAN