VPRO Gids 5

30 januari t/m 5 februari
Pagina 34 - ‘De mythe achter de mens’
papier
34

Cadeautje!

Je leest dit artikel gratis. Wil je meer van de VPRO Gids? Neem een abonnement. Nu 12 weken voor slechts 10 euro. Ik wil meer lezen →

De mythe achter de mens

Dirk-Jan Arensman

In De hemelse jager legt Roberto Calasso uit hoe de mens in een roofwezen kon veranderen, terwijl Jabik Veenbaas in Odysseus' onvoltooide reis de rol van de Griekse held in westerse literatuur belicht. Beide boeken laten zien hoezeer mythologie verweven is met onze beschaving. 

Ook een schrijver is in feite een jager, suggereert Roberto Calasso (1941) ergens in zijn nieuwste publicatie. ‘Iemand schrijft een boek als duidelijk is dat er iets ontdekt moet worden. Niemand weet wat of waar het is, maar wel dat het moet worden gevonden. Dan begint de jacht. Dan begint het schrijven.’

Een geestig beeld wel: de inmiddels bijna tachtigjarige Italiaan die zich gewapend met zijn pen en een bibliotheek aan parate kennis een weg door de jungle baant, op jacht naar nieuwe inzichten. Maar toegerust is hij ervoor, getuige zijn imponerende cv en bibliografie.

De man is, naast een productief romancier en essayist, al decennia werkzaam bij de fijnproeversuitgeverij Adelphi Edizioni. Hij beheerst naast zijn moedertaal het Engels, Frans, Spaans, Duits, Oudgrieks en Latijn vloeiend, bestudeerde het Sanskriet en is zeker op cultuurhistorisch vlak bijna angstaanjagend erudiet. En voor wie zijn werk de afgelopen decennia een béétje heeft gevolgd, staat bij voorbaat vast dat er in De hemelse jager opnieuw intellectueel grootwild geveld gaat worden.

Op niets minder dan de wortels van het denken van de moderne mens, ‘de fundamenten van de beschaving’ richt Calasso zijn pijlen, al vanaf de publicatie van zijn verkenning van de opkomst van nationalisme en totalitarisme De ondergang van Kasj (1994, La rovina di Kasch, 1983). Het eerste van een geplande reeks van tien boeklange essays bleek dat, waarin eeuwen aan geschiedenis wereldliteratuur en filosofie in associatieve ideeënstormen met elkaar worden verweven. Met als terugkerend element de mythologische verhalen uit het oude Griekenland, het Romeinse Rijk of, pakweg, de Hindoewereld, die hij steeds behandelt als inspirerende én onthullende oerverhalen.

Scheiding en imitatie

De grote finale van zijn essayistische cyclus, Il libro di tutti i libri, moet in Italië komend jaar verschijnen en behelst naar verluidt een hervertelling van het Oude Testament. In het bekendste deel, De bruiloft van Cadmus en Harmonica (1992, Le nozze di Cadmo e Armonia, 1988), wierp hij zich met verve op onder veel meer de geboorte van de Griekse goden en de uitvinding van het schrift, aan de hand van de verhalen van de titelpersonages, respectievelijk de afstammeling van Zeus die de stad Thebe stichtte en de uitvinder van het eerste Griekse alfabet was en een dochter van Afrodite en Ares, En elders in het vaak ook letterlijk duizelingwekkend eclectische project schreef hij uitgebreid over alles van de Rococoschilder Giovanni Battista Tiepolo (1696-1770) en het Parijs van Charles Baudelaire (1821-1867) tot het labyrintische literaire universum van Franz Kafka (1883-1924).

De hemelse jager (Il Cacciatore Celeste, 2016) draait deels om de door Orion gesymboliseerde invloed van de jacht op de ontwikkeling van de menselijke beschaving. Op de paradigmaverschuiving die het volgens Calasso inhield toen de vroege mens ‘besloot’ van prooidier roofwezen te worden.

Citaten van Nietzsche en Hegel kunnen bij Calasso in dezelfde alinea staan als een verwijzing naar, pakweg, de antropomorfe muisjes van Beatrix Potter

‘Heel lang,’ schrijft hij, ‘was de mens een van de vele primaten geweest en had hij, als zodanig, langdurig in doodsangst voor verscheidene predatoren geleefd, waarvoor hij, zoals hij wist, een van hun lievelingshapjes was.’ Totdat hij twee ‘doodzonden’ beging: ‘de scheiding en de imitatie’.

Met die scheiding wordt bedoeld dat de sapiens, door plotseling een jagersoog op andere dieren te laten rusten en ‘te beschouwen als materiaal’, zich verzette tegen ‘het zoölogisch continuüm’ en, althans in zijn eigen ogen, als het ware boven het dierenrijk plaatste. Imiteren deed hij daarbij al bestaande carnivoren, de hyena in het bijzonder. Waarbij de menselijke nabootser, omdat hij géén kaken had waarmee hij moeiteloos botten kon verbrijzelen, ‘hardstenen vuistbijlen’ gebruikte.

‘Protheses’ noemt Calasso die, waarvan het gebruik de mens tot op de dag van vandaag kenmerkt. (‘De technologie is daar het onvermijdelijke hoogtepunt van.’) Zoals ook het ‘niet levensnoodzakelijke’ doden van dieren uiteraard doorging, in de vorm van de jacht of de slacht.

Poëtische scènes

Opmerkelijk: laatstgenoemde wordt hier voorgesteld als een ‘bloedoffer’ dat ten diepste (en paradoxaal genoeg) zou worden gebracht om het schuldgevoel dat het doden van een ander levend wezen veroorzaakt ritueel te sussen. Wat niet wegneemt dat Calasso de slachtpraktijk ziet als een onderdeel van ‘stilzwijgende en constante sacrale oorlog tegen het dier’, die door de wettelijke verplichting het consumptievee vooraf te verdoven nauwelijks minder gewelddadig wordt. Dat vee lijdt immers vooral voordat het geslacht wordt: ‘Gekneveld, gedwongen, met prikstokken de dood in gejaagd zodat het zich niet verzet, geen tijdverlies oplevert. De verdoving dient eerder om degene die doodt te verdoven dan het dier dat wordt gedood. Het is het verdoezelen van de dood. Het moet degene die doodt wijsmaken dat hij een al halfdood wezen doodt.’

Meer VPRO Boekengids?

Klinkt betrekkelijk overzichtelijk (en als een goede reden om vegetariër te worden)?

Het zijn dan ook maar een paar flarden uit een stortvloed aan verhalen, met aplomb geponeerde stellingen en wilde gedachtesprongen.

Veenbaas beschrijft hoe het beeld dat van Odysseus werd geschetst telkens meer of minder subtiel verschoof

Alleen al in het eerste hoofdstuk meandert Calasso van de belevingswereld van sjamanen en hoe die hun tamboerijn tot leven wekten (‘Het eerste geluid van de tamboerijn klinkt als het zoemen van een zwerm insecten en het verre gerommel van de donder. Als het aanzwelt wordt het een paard, dan adelaar…’) naar de prominente symbolische rol die de jager in tal van culturen innam. Citaten uit het werk van Nietzsche en Hegel kunnen in dezelfde alinea staan als een verwijzing naar, pakweg, de antropomorfe muisjes van Beatrix Potter. Er zijn lange uitweidingen over Plato’s Wetten, de mysteriën van Eleusis, de oorsprong van de taal en het wetenschappelijke pionierswerk van Alan Turing. Fragmenten uit mythen en sagen worden naverteld alsof het poëtische scènes in een duistere (post)moderne roman zijn. En ondertussen is het tot op grote hoogte aan de lezer zelf om uit te zoeken hoe al die eloquent over de pagina’s verstrooide elementen precies met elkaar samenhangen.

Wat dat betreft heeft De hemelse jager lezen óók wel iets van een jungle-ervaring. Het kan spannend en stimulerend zijn, maar de meeste gewone stervelingen, niet begiftigd met des schrijvers gargantueske brein, zullen er ook regelmatig hopeloos in verdwalen.

Spectaculaire ontdekkingsreizen

In vergelijking ben je haast geneigd Odysseus’ onvoltooide reis van Jabik Veenbaas (1959) het lauwe predicaat ‘degelijk’ mee te geven.

Veenbaas, die overigens filosoof, Nederlands- en Friestalig schrijver en dichter is, en werk vertaalde van zulke uiteenlopende grootheden als Immanuel Kant, Jürgen Habermas, Walt Whitman en John Irving (ook geen onveelzijdige domoor, dus), voert daarin namelijk een relatief simpel idee sprankelend uit. Hij beschrijft hoe – en deels waarom – de mythische Odysseus, nadat Homerus hem in de Illias en de Odyssee had laten schitteren als een nobele maar ook bij uitstek menselijke held, door de eeuwen heen bleef opduiken in de westerse literatuur. En hoe het beeld dat van hem werd geschetst daarbij telkens meer of minder subtiel verschoof.

Cadeautje!

Je leest dit artikel gratis. Wil je meer van de VPRO Gids? Neem een abonnement. Nu 12 weken voor slechts 10 euro. Ik wil meer lezen →

Zo werd hij in Vergilius’ Aeneis, in opdracht van keizer Augustus, ‘de tegenstrever van de plichtsgetrouwe Aneas’, die in de toenmalige propagandamachine naar voren werd geschoven als stamvader van het Romeinse volk, ‘de kwade genius die het nobele Troje met manipulaties en minne streken de genadeklap had gegeven’. Van die reputatieschade herstelde Odysseus pas weer in de loop van de renaissance, toen de invloed van Romeinse bronnen afnam en de Europeanen Homerus zelf weer begonnen te lezen. (Reden dat William Shakespeare hem in zijn tragedie Troilus en Cressida (1602) weer de rol toebedeelde van onbetwiste, moreel superieure leider van de Grieken.) En nadat Alfred Tennyson hem neerzette als ‘dwarse individualist’ die, geheel in de geest van de romantiek, ‘spectaculaire ontdekkingsreizen wil ondernemen en grote, nobele daden wil verrichten’, maakte hij in de twintigste eeuw ‘op een sensationele manier furore’, aldus Veenbaas.

Hoe? Dat laat hij zien in hoofdstukken rond James Joyce Ulysses (1922), Sándor Márais Vrede op Ithaca (1952) en Margaret Atwoods vileine feministische ‘deconstructie van de homerische held’ The Penelopiad (2005), maar ook een minder bekend werk als het socialistische epos Odyssee (1938) van de Griek Nikos Kazantzakis of de sciencefictionklassieker 2001: A Space Odyssey (1968) van Arthur C. Clarke. Stuk voor stuk glasheldere, enthousiasmerende essays, waaruit de auteur op de laatste pagina’s een beknopte en overtuigende ontwikkelingsgeschiedenis destilleert.

Als dat degelijk is, valt er eigenlijk best iets voor degelijkheid te zeggen.

Roberto Calasso: 
De hemelse jager

Vertaling Els van de Pluijm

Uitgeverij De Wereldbibliotheek

 

 

Jabik Veenbaas
Odysseus’ onvoltooide reis

Uitgeverij Nieuw-Amsterdam