Yora Rienstra (1981) groeide op in het Amsterdam van de jaren negentig. Na een economische crisis en forse jeugdwerkloosheid ging de welvaart in dat decennium flink bergopwaarts. Ze ging studeren, woonde een jaar in het buitenland, kreeg studiefinanciering en kon toen zelfs bijna een huis kopen. ‘Heel dom, heb ik niet gedaan,’ vindt ze nu. ‘Ik heb het altijd goed gehad. En als er iets was, dacht ik altijd: het wordt wel opgelost. Oorlog en crisis waren letterlijk ver weg.’ Ze komt, zegt ze, uit een generatie die niet gewend is de straat op te gaan als ergens iets aan mankeert. Ze wijt het aan het individualisme van haar en haar leeftijdsgenoten.
Inmiddels is de crisis een stuk dichterbij gekomen. Het zijn er zelfs meerdere en de ene versterkt de andere. We zijn er langzaam ingerold, zegt Rienstra over die nieuwe werkelijkheid. ‘We moeten iets laten horen, want er komt een moment dat we het niet meer aankunnen. De volgende oorlog gaat waarschijnlijk om water, doodeng. Overal ontstaan tekorten.’
De schaarste op de woningmarkt leidde ertoe dat Rienstra afgelopen jaar een documentaireserie over de wooncrisis maakte voor de VPRO: Half Holland dakloos. In die reeks verkent ze het hele speelveld van het probleem. Ze laat niet alleen de jonge moeder zien die met haar baby uit huis wordt gezet, ook de pandjesbaas die goed verdient aan de woningnood komt aan het woord. Zelf woont Rienstra – net als toen – met haar vrouw en kinderen noodgedwongen nog bij haar ouders in. ‘We hebben het goed met elkaar, maar het liefst zou ik mijn eigen huis hebben. Het voelt toch een beetje sneu om op je 42ste afhankelijk te zijn van je ouders.’