Je bent met de fiets op het strand aangekomen. Deze tips zijn perfect voor jouw vakantie.

Je tips

Muziekstad

serie

In Muziekstad wordt Neerlands popmuziekcultuur vanuit verschillende steden in kaart gebracht. Hoe onderscheidend zijn de muziekscenes van Nijmegen, Zwolle en Rotterdam?

In het nieuwe VPRO-programma Muziekstad spelen Nederlandse steden een belangrijke rol, als waren zij de ideale voedingsbodem voor het muzikale rijpingsproces. 3voor12-dj en presentator Eva Koreman bezoekt acht plaatsen en een reeks gearriveerde en opkomende artiesten die ervandaan komen of daar gevestigd zijn. (...)

'Hoe groter een stad, hoe meer versplinterd de muziekscene'

Artiesten die zelf ook weer op de schouders staan van musicerende stadgenoten die hun voorgingen. Met als doel: de popmuziek vieren op de plekken die daar onlosmakelijk mee verbonden zijn.

Liedjes kunnen diep zijn verweven in de haarvaten van een stad. Op sommige plekken domineert een stijl of stroming zo dat andere genres er compleet door worden ondergesneeuwd. Die zijn we dan ook als echte ‘muzieksteden’ gaan beschouwen. Memphis, met z’n Southern soul. Seattle, en z’n grunge. Palingpop – uit Volendam natuurlijk. Gangstarap uit Compton. Göteborg-metal. Chicago house. Madchester. De lijst lijkt eindeloos, zeker als je alle kleinere circuits of sounds meerekent die misschien nooit de hele wereld over zullen gaan, maar wel degelijk een stempel op hun stad weten te drukken. 

Muziek en stad als tot elkaar veroordeelde bondgenoten, waar beginnende artiesten hun publiek vinden en lokale fans hun eigen muzikale helden eren. Hoe zit dat eigenlijk in Nederland? In hoeverre zijn onze steden van invloed op artiesten, en wat betekenen artiesten voor hun stad? Muziekstad trekt kriskras door Nederland en laat ons en passant genieten van de muziek die artiesten ten gehore zullen brengen. In de VPRO Gids alvast een vooruitblik op drie steden die in het programma aan bod komen. Want waarin onderscheiden Nijmegen, Zwolle en Rotterdam zich eigenlijk van elkaar als het om (pop)muziek gaat?

Steden zouden niet moeten wachten tot een hit ze op de kaart zet, zegt de Amerikaanse muziekjournalist Elizabeth Cawein in een TEDX Talk. Als je muziek noodzakelijk vindt, stelt ze, creëer je als stad allereerst een plek waar muzikanten willen wonen. Daarnaast zorg je voor kansen om carrières verder te helpen, terwijl je die muziek weer gebruikt om nieuw talent aan te trekken. Een principe dat uitstekend lijkt te zijn toegepast in Nijmegen, een stad die er altijd al om bekendstond steun te bieden aan lokale bandjes.

Zo werd onlangs in het iconische oude pand waar vroeger poppodium Doornroosje huisde De Basis opgezet: een broedplaats voor popmuziek met onder andere studio’s, repetitieruimtes en kantoren. Aan podia, platforms en festivals in Nijmegen geen gebrek – denk aan Merleyn, Doornroosje, De Vereeniging en Valkhof Festival, maar ook aan heerlijke holen als De Bijstand, De Onderbroek en De Plu – terwijl er onvoldoende oefenruimtes en andere faciliteiten aanwezig waren. Het idee voor De Basis kwam van ’s lands grootste alternatieve rockband De Staat, die zelf wist uit te groeien tot een band van internationale allure, en nu dus in eigen stad een belangrijke voortrekkersrol inneemt.

Dat lijkt Nijmegen uiteindelijk in breder opzicht te typeren: de trots op de talenten die het voortbrengt (Navarone, Waltzburg), wat onder meer tot uiting komt in talrijke, creatieve initiatieven. Maar artiesten zijn er zelf ook trots op deel uit te maken van het Nijmeegse muzikale erfgoed, wat soms zelfs expliciet gemaakt wordt in songteksten (Frank Boeijen) of een ep-titel (Linde van Nimma, Linde Schöne). Daar in Nijmegen wil je als artiest best wonen.

Dat je in het iets kleinere Zwolle kunt spreken van een lokale hiphopgeschiedenis maakt duidelijk hoe de kaarten zo’n honderd kilometer ten noorden van Nimma geschud zijn. Opgezwolle bewees twintig jaar geleden al dat je niet uit de Randstad hoefde te komen om goede hiphop te maken. Maar waar in die tijd nog bussen werden geregeld om Amsterdammers naar de hiphopformatie tóé te brengen, hoeft Zwolle zich inmiddels – denk maar aan Typhoon, producer Kubus, Ness, maar ook Opgezwolle-rappers Rico & Sticks – allang niet meer zo te bewijzen.

Provinciestad of niet, het makersklimaat is er sinds hiphop zijn intrede deed simpelweg gunstig. Omdat Zwolle een kleine stad is, wordt er veel samengewerkt tussen instellingen, poppodia en artiesten. Je komt elkaar tegen, en hebt elkaar ook nodig. Om nieuwe artiesten op de radar te krijgen, bijvoorbeeld, die inmiddels alles in Zwolle kunnen vinden om verder door te kunnen stomen. Niet alleen rappers trouwens; het succes van de Zwolse hiphop is de gehéle popcultuur daar ten goede gekomen. Er is genoeg ruimte voor andere stijlen en stromingen (Bertolf, Paceshifters).

En dan is er nog De Fakkelteit, een initiatief van Ricardo McDougal (ja, Rico van Sticks weer) en welzijnsorganisatie Travers. Een project dat jongeren tussen 13 en 23 jaar een veilige haven wil bieden en ze bewust wil maken van de eigen kwaliteiten. Waar het net zo goed draait om hiphop en (rap)teksten schrijven, als om advies krijgen en leren omgaan met opbouwende kritiek. De Fakkelteit wil kwetsbare jongeren wat meer zelfvertrouwen geven, maar als Rico op deze manier ook de volgende generatie Zwolse rappers of producers aflevert, kijkt vast niemand daar van op.

Hoe groter een stad, hoe meer versplinterd de muziekscene misschien kan aandoen. In Rotterdam is aan diversiteit en representatie in ieder geval geen gebrek, en dat heeft eigenlijk vooral veel voordelen. Echt álles kan er gemaakt worden, en dat gebeurt ook. Jazz, poppunk, hiphop, rauwe postpunk, alternatieve r&b, tekno. Alsof het kosmopolitische dat Rotterdam uitstraalt muzikanten aantrekt die zich graag onderdompelen in allerlei eclectische stijlen, en die het ook niet erg vinden om samen met honderden andere artiesten op te gaan in een duizelingwekkend muzikaal stadsarchief.

Het heeft ook wel iets. Experimenteren in de luwte, rustig kleien aan je muziek, je teksten, je set; de vrijheid van de stadse anonimiteit. Waar je net als Naaz, Ronnie Flex, Rats on Rafts en Sevdaliza ook heus wel kan opvallen, ook zonder de grote poppodia. Dat die niet altijd standhielden – wie kent ze nog, de Watt, voorganger Nighttown, maar ook Waterfront, Heidegger, Exit – is jammer, maar zegt weinig over de levendigheid die de Rotterdamse artiest kenmerkt. Die gaat gewoon z’n gang en vindt elders de grote massa wel. Beperking maakt ook creatief: zonder grotere poppodia zijn er kruisbestuivingen nódig, wat ook weer resulteert in een parel als Motel Mozaïque. Of Eendracht Festival, waar alle Rotterdamse scenes voor het voetlicht gebracht worden.

Wat in kleine zaaltjes gebeurt, zegt muziekjournalist Jasper Willems in zijn boek Rotterdam Goddamn, An Outsider’s Testimony (2020), is daarom óók heel interessant. Lekker je eigen incrowdpubliekje opbouwen, in Worm, Roodkapje of Bird. Compleet losgaan in je niche, omdat in zo’n stad altijd wel trouw publiek te vinden is.

ARJA VAN DEN BERGH

De vogelspotcast

podcast

Je gaat gegarandeerd vaker omhoog kijken, na het luisteren van De vogelspotcast.

Ik heb de diepgekoesterde wens meer over vogels te weten. Het zesde lid van onze familie is een roodborstje dat steevast in de tuin van mijn ouders zit en dat we inmiddels spirituele eigenschappen hebben toegedicht ('Zou het de reïncarnatie zijn van opa?'). Maar verder dan roodborstje en merel kom ik tot mijn spijt vaak niet, ondanks een onderwijzer met grote kennis van biologie als vader. Verheugd was ik dan ook, toen ik werd gewezen op De Vogelspotcast. (...)

'Mocht mijn vader dit dus lezen: binnenkort gaan we vogeltjes kijken in de tuin'

Een podcast waarin wereldrecordhouder vogels kijken (!!) Arjan Dwarshuis wekelijks op vogelsafari gaat met jeugdvriend Gisbert van Baalen. Van Baalen kan nog geen kraai van een ekster onderscheiden en vervult dankbaar de rol van onwetende. Samen ontdekken ze de meest uiteenlopende vogelsoorten in Nederland, aangevuld met veel beginnersvragen, mooie anekdotes en een dosis humor.

Dat doen ze in doodgewone parken (die je daarna nooit meer met dezelfde ogen bekijkt, zo broeden er slechtvalken bovenop het Rijksmuseum), maar ook in verschillende natuurgebieden. In elke aflevering staat een ander onderwerp of vogel centraal. De Vogelspotcast is uitermate geschikt voor mensen die net als ondergetekende hun vogelkennis willen opkrikken én op zoek zijn naar een buitenactiviteit. Mocht mijn vader dit dus lezen: binnenkort gaan we vogeltjes kijken in de tuin. En hopelijk is opa er ook.

Luister De Vogelspotcast via deze link of via je favoriete podcastplatform.

MANDY BEZEMA

Dit was een Koostip. Meer Koostips? Download de app!

Joël lokaal

culinair programma

Na succesvolle series over smaken en kookprocessen gaat culinair journalist Joël Broekaert in Joël lokaal op zoek naar het terroir van Nederland. Hoe smaakt onze bodem? ‘Als ik op televisie iets in mijn mond stop, moet ik er meteen iets over zeggen.’

Heeft u de liefde voor eten van huis uit meegekregen?

Joël Broekaert (1982): ‘Het is niet zo dat mijn moeder elk weekend hele feestmaaltijden in elkaar draaide, maar er werd wel elke dag vers gekookt. Mijn vader komt uit Gent en had een paar stokpaardjes. Hij maakte vaak Vlaamse stoverij en al vrij vroeg heb ik ook geleerd hoe je dat maakt. En we gingen regelmatig naar de lokale pizzeria. (...)

'Als ik ga koken dan eten we pas om halftien ’s avonds'

‘Dan klom ik op een barkruk en zat ik op mijn knietjes te kijken hoe de kok pizza’s maakt. Net zolang tot mijn moeder me aan tafel riep. Mijn opa van mijn moeders kant voerde mij onder de tafel vaak grapefruit en olijven. Achteraf best gek dat ik dat als klein kind lekker vond. Bij mijn opa en oma in Gent zaten we een keer slakken uit huisjes te peuteren en dat heeft diepe indruk gemaakt. Maar om nu te concluderen dat het daar allemaal mee begonnen is lijkt mij spijkers op laag water zoeken. Ik herinner me nog wel dat ik aan tafel altijd geduldig wachtte tot mijn broertje en zusje uitgegeten waren. Als er dan nog wat op hun bord lag ging dat bij mij erbij. Mijn moeder noemde mij vroeger thuis de biobak.’

At u veel?

‘Ja.’

Was u dik?

‘Niet dun, maar dat ben ik nu ook niet.’

Hoe blijft u op gewicht?

‘Jeetje. Op dit moment is mijn vriendin weer zwanger en daarom drink ik alleen nog maar in restaurants, werkgerelateerd. Dat scheelt veel. En ik sport. Een paar jaar geleden begon ik met kickboksen, past totaal niet bij mij, maar ik vond het fantástisch. Op een gegeven moment ging ik vier keer per week. Maar met een zoontje van veertien maanden kan dat niet meer. Nu doe ik krachtraining, gewichtheffen. Meer omdat het zo lekker is voor je hoofd dan voor mijn gewicht.’

Even terug naar de jonge Joël.
‘Toen ik nog thuis woonde heb ik wel veel geëxperimenteerd met dingen in de magnetron stoppen en dan kijken wat er gebeurt. Trekdrop, bekers met cola, maar dat was spielerei. Pas op de middelbare school raakte ik echt bewust geïnteresseerd in koken en eten. Na school keek ik verschrikkelijk veel kookprogramma’s op de BBC, zoals Ready Steady Cook. Eigenaardig misschien, maar dat vond ik leuk. Echt zelf koken begon pas toen ik ging studeren. Met vijf vrienden woonde ik in een studentenhuis, elke dag tussen drie en vier werd op mijn deur geklopt en riep iemand: wat weten we vanavond?’

U was de kok.
‘Ja en het aardige van voor een grote groep koken is, dat je ook echt iets kunt uitproberen. Op een gegeven moment ging ik ook Ready Steady Cook spelen. Zei ik: ga maar naar de Albert Heijn en haal maar twee boodschappentassen vol. Ik zie wel wat erin zit en maak er wel wat mee. Heel leuk om te doen.

Bij de slager heb ik ook weleens om een hele big gevraagd. Ging ik het thuis helemaal uit elkaar halen om te kijken hoe dat allemaal zat. Pas daarna sloeg ik een boek open om er meer over te weten. Zo ben ik ook ongehinderd door enige kennis een keer een slakkenfarm begonnen op het balkon. Even kweken en opeten, dacht ik.

Toen pas las ik dat je die beesten eerst twee weken lekkere dingen te eten moet geven en dan drie dagen meel, zodat ze zichzelf ontslakken. Dan moet je ze in winterslaap laten gaan, ontslijmen, blancheren, uit hun huisje halen, pocheren en tegen de tijd dat je ze met kruidenboter in de oven kunt doen ben je weken verder. Toen zat ik met lange tanden slakken te eten. Dat soort shit heb ik wel allemaal gedaan.’

Hoe werd die culinaire passie uw beroep?
‘In 2010 werkte ik tijdelijk als redacteur binnenland bij NRC Next. Daar kwam een uitnodiging binnen van chipsfabrikant Lay’s in verband met een nieuwe smaak. Iedereen dacht: zal wel, maar ik dacht: ik ben nog nooit in een chipsfabriek geweest. Zodoende ging ik daarheen en ik zag daar vooral collega’s van Kidsweek en Donald Duck.

Die fabriek was bijzonder interessant. Ik hou sowieso van fabrieken en vooral van machines die gemaakt zijn om één specifiek ding te doen. Uiteindelijk kwam daar een man van de grootste aroma- en parfumproducent in Europa uitleggen hoe hij pizzasmaak aan een chipje geeft en dat deed bij mij wel een kwartje vallen. Hij vertelde dat als je een pizzapunt in de blender stopt en een slok neemt echt geen pizza proeft. De smaak van pizza is dat je eerst de kaas ruikt, dan bijt je erin, dan proef je de tomatensaus en als je gaat kauwen proef je het zetmeel. Diezelfde drietrapsraket zegt tegen jou: dit is pizza. Daarna vertelde hij hoe je die smaak in een chipje krijgt en ik dacht alleen maar: wow! Dat was serieus heel interessant, bijna magisch.

Eten gaat niet alleen over aardbeientaarten maken en wat ingrediënten bij elkaar gooien. Het is technologie, scheikunde en vernuftig nadenken en daar heb ik toen een stuk over geschreven. Mijn contract liep in dezelfde tijd af, maar na dat chipstuk vroeg NRC mij voor een wekelijkse culinaire column. Daarop ben ik naar het eetcafé gegaan waar ik ooit achter de bar stond en ben er in de keuken gaan werken. Alles uitproberen en veel leren en daar kon ik in mijn column weer over schrijven. Toen belde Vrij Nederland, waar ik mijn allereerste stage had gelopen omdat ze ook iemand zochten om over culinaire zaken te schrijven. Toen had ik twee opdrachtgevers per week en ben ik gestopt in de keuken.’

Wie zag dat u geknipt was voor televisie?

‘Weet ik niet. Kwam ook door mijn deelname aan De slimste mens. Toen was ik acht avonden achter elkaar op televisie. Daarvoor was ik al bezig met ideetjes en pilots en waren er ook wel mensen die dachten: misschien moeten we wat met die jongen doen. De slimste mens was daarvoor wel de kickstart.’

Heeft u veel moeten af- of aanleren voor televisie?

‘Nee, maar dat vertik ik ook. Ben ik veel te eigenwijs voor. Ik ben geen presentator, maar een maker. Bij de eerste serie was het: ik weet iets van eten, jullie van tv-maken, let’s go. Toen ik dat eenmaal had gedaan dacht ik: wacht eens, het is mijn vak, mijn expertise. De volgende keer wil ik ook aan de voorkant betrokken zijn bij de research en de opzet. Dat heb ik toen ook gedaan. De derde keer dacht: ik dit is zo leuk, ik wil de volgende keer ook bij de achterkant betrokken zijn, dus bij de edit en de montage. Van a tot z. Dat is nu zo en ik kan zorgen dat alles klopt. Het is fijn als je dat hele proces kent, want dan kun je in de research al veel gerichter gaan nadenken wat je wilt.’

De televisiewetten kennen.

‘Exact. Als je in de montage zit snap je ook waarom je bepaalde dingen tijdens het draaien aan het doen bent en natuurlijk probeer ik erop te letten dat ik in knipbare stukjes praat. Of dat ik af en toe een extra stilte laat vallen in een gesprek, als ik denk: ha, hier kunnen we er altijd uit als we willen. Maar soms verlies je jezelf en dat zijn uiteindelijk de leukste gesprekken. Wanneer iemand iets zegt waardoor ik aan ga dan vergeet ik al die shit weer en wil ik gewoon weten wat hij te vertellen heeft. Als je schrijft kun je rustig nadenken en je oordeel nog even laten sudderen voordat dat je het opschrijft. Op televisie stop ik iets in mijn mond en moet ik er onmiddellijk iets over zeggen. Direct de goede woorden vinden, want het is heel irritant om te kijken naar iemand die iets eet terwijl je het zelf niet kunt proeven. Het is de kunst om op dat moment de kijker te bevredigen door de manier waarop je het omschrijft en hoe het in beeld gebracht wordt.’

Joël lokaal heet uw nieuwe serie.

‘Toen bekend werd dat er niet meer gereisd kon worden, zijn we gaan nadenken over iets wat in Nederland kon. Dat werd terroir.’

In goed Nederlands?

‘Ik ken geen Nederlands woord voor terroir. Het begrip kennen we uit de wijnwereld en het houdt in dat je de bodem en de omgeving, de natuur waaruit een product komt terug kunt proeven tijdens het eten of drinken. Daar hangt wat romantiek en cultuur omheen, maar er is wel degelijk een gefundeerde component. Als je een druivenras op kalkgrond zet gaat de wijn anders smaken dan wanneer je hetzelfde ras op vuursteen zet. Dat romantische is leuk voor erbij, maar ik begin met de aardse kant. Wij zijn op de kaart van Nederland gaan kijken waar onze terroir zit om te onderzoeken waar Nederland naar smaakt. Daarvoor maken we een reis van Groningen naar Limburg en bij die roadtrip kom je langs alle bodemsoorten. Van zeeklei in het noorden via veen, rivierklei en zand tot löss in Zuid-Limburg. Op al die plekken laten de beste koks van Nederland de smaak van die streek proeven. Overigens gaat het niet alleen over de smaak van onze bodem. Naast terroir komen ook andere dingen aan bod. Wist je bijvoorbeeld dat van zand alleen maar lange dingen komen?’

Nee.

‘Wortels, pastinaken, schorseneren, asperges. Mooie rechte dingen, omdat ze makkelijk door de losse structuur van zand kunnen groeien.’

Heeft u het terroir kunnen proeven?

‘Absoluut. In de Betuwe hebben we met sommelier Koen van der Plas een wijn-terroir-test gehouden. Daarvoor had hij wijnen uitgezocht van johanniterdruiven van verschillende bodems hier. Zit een duidelijk verschil in. Met melk hebben we dat ook gedaan. Dan blijkt dat de smaak van melk van hetzelfde koeienras verschilt per streek. Koeien eten alleen gras, dus wat veroorzaakt dat verschil? Ik proef trouwens ook de grond zelf.’

Pardon?

‘Zand, klei, veen. Als je veen opentrekt is het eigenlijk best wel fris. Omdat er geen zuurstof bij komt, rot het niet, maar na een kwartiertje begint het te oxideren en komt er wel een vieze lucht.’

Snel consumeren dus. Heeft u nog meer ontdekt?

‘Pfff, dat is moeilijk kiezen.’

Laat maar. Slechte vraag.

‘Nee, nou ja, het is een beetje een Libelle-vraag. Dat soort vragen stel ik in de serie ook, maar die knippen we eruit en dan gebruiken we alleen het antwoord.’

Als u moet eten en eigenlijk geen zin hebt om te koken wat...

‘Dan ga ik uit eten natuurlijk.’

Met de kleine?

‘Hij gaat heel vaak mee uit eten, al zal dat wel lastig worden nu er een tweede komt. Soms neem ik een zakje mee met een zoete aardappel en wat sperzieboontjes en dan vraag ik bij RIJKS of ze het willen opwarmen. Maakt Joris [Bijdendijk, red.] er een vrolijk bordje van. Maar alles wat ik krijg proeft hij ook en laatst heeft hij zijn eerste hapje kaviaar gehad. Tot nu toe is lamsnier het enige dat hij heeft uitgespuwd en als het daarbij blijft ben ik best trots op hem. Pas waren we in een restaurant zonder kinderstoelen. Hebben we hem op een schoenendoos gezet en vastgebonden.’

Nu kunt u even niet naar restaurants.

‘Nee. Maar, dat is weer een andere zegen, mijn vriendin kan fantastisch koken. Als ik ga koken, ik kan ook goed koken, dan eten we pas om halftien ’s avonds. Eerst een kleine mise-en-place maken, van alles verzinnen en alles steeds verder uitbreiden. Zij kijkt wat er in de ijskast ligt en maakt daar snel iets heel lekkers van. Bovendien hebben wel altijd gedroogde shiitakes of ansjovis gestokt liggen. Als je wat trucjes kent kun je daar veel dingen lekker mee maken.’

Uw huis staat zeker vol met kookboeken?

‘Een deel staat op mijn kantoortje. Ik heb er aardig wat, maar niet zo veel als Johannes van Dam er had. Daar ben ik een keer geweest. Nerveus als een schooljongetje zei ik: wat een hoop boeken, heeft u die allemaal gelezen? Hij draaide zich om en antwoordde: “Dat vind ik een hele domme vraag, zeker van een historicus.” Dat waren natuurlijk allemaal naslagwerken. Die lees je niet.’

U schrijft, maakt televisie, staat in het theater en zingt ook nog.

‘Al heel lang en elke twee weken krijg ik stemtraining. Dat is ook handig voor in het theater. Zeven jaar zat ik in Elvis-tributeband The Suspicious Minds en nu zing ik in Amæzing Snäke, een hardrockkaraokeband. Geweldig. Met cowboylaarzen, panterlegging en getoupeerde haren foute jarentachtigshit zingen, fantastisch. Plus natuurlijk een fles Jack Daniels gevuld met appelsap. Heerlijk.’

Klinkt nog leuker dan koken en proeven.

‘Zolang het niet elke dag moet blijft het een cadeautje. Maar dit klinkt wel heel cliché.’

Een Libelle-antwoord.

‘Ja, knip er maar uit.’

HUGO HOES