Mensen hebben altijd van vogels gehouden, maar de manier waarop is niet altijd hetzelfde geweest. Neem Jan Gerard Keulemans (1842-1912), misschien wel de beste vogeltekenaar van Nederland, die dan ook in Groot-Brittannië zou gaan werken. Keulemans hield intens van vogels, het straalt van elke bladzijde van zijn driedelige Onze vogels in huis en tuin, een prachtig boek waarvoor hij ook de liefdevolle teksten schreef. ‘Ik had een Blaauwborstje,’ bekende hij bijvoorbeeld, ‘dat ongemerkt vriendschapsbetrekkingen met mijne echtgenoot had aangeknoopt.’ Als mevrouw Keulemans opstond en naar de blauwborst liep, begroette hij haar met ‘streelende toonen’. De vogel was zo verwend dat Keulemans en zijn vrouw hem de meelwormpjes in zijn bek moesten duwen, alsof hij net uit het ei was gekomen. Maar het einde kwam al te snel: ‘Het lieve diertje stierf in den rui; liever had ik al mijne vogels verloren, als ik dan slechts mijn Blaauwborstje had mogen behouden.’
Anderhalve eeuw later is het nog steeds een ontroerende kleine geschiedenis, maar er zit ook iets in wat we nu nauwelijks meer herkennen. Geen vogelaar die tegenwoordig niet enthousiast wordt bij de aanblik van een blauwborst, in het riet of in de top van een duindoornstruik – maar wie wil hem tegenwoordig nog thuis in een kooi? En dat was precies de manier waarop Keulemans van vogels hield, en hij niet alleen. Zijn doelgroep waren vogelbezitters; hij gaf tips om de dieren te vangen – vaak met een lokuil en lijmstokjes – en aanbevelingen om ze te voeren. Toch was er geen twijfel over dat het levensgeluk van de gekooide vogel bij hem voorop stond.