In de krant stond dat er geen noot te veel zat in een nieuw vioolconcert dat net in première was gegaan. Stellige algemeenheden lees je vaker in muziekrecensies, bijvoorbeeld over dirigenten die oog hebben voor elke tegenstem of geen detail onbelicht laten. Het is een vorm van overdrijving die enthousiasme met kennis van zaken combineert. Een gewoon mens zou niet weten welke details hij mist als hij naar een mooie symfonie luistert. Daar heb je recensenten voor.
In een algemeenheid kan ook vrijblijvende kritiek besloten zitten. Op Wikipedia kun je lezen dat de componist en altviolist Paul Hindemith geen smetteloze techniek had, maar met veel karakter, een grote toon en veel emotie speelde. Het zijn complimenten met een luchtje. Zou Hindemith misschien luid, uitbundig en vals spelen? Het staat in het lemma over het Altvioolconcert van William Walton – plompverloren, als droge constatering van een feit. Regen is nat, Wim draagt een baard, Hindemith had geen smetteloze techniek. Wat doet die opmerking daar?
Hindemith speelde in 1929 de première van Waltons concert als een soort veredelde invaller voor de beoogde solist Lionel Tertis die er geen brood in zag. Hindemith was beroemd; Tertis een fenomeen, misschien moest dat met ‘geen smetteloze techniek’ benadrukt worden. In zijn autobiografie trok Tertis het boetekleed aan. Hij had Waltons muziek nog niet leren waarderen en zijn vernieuwingen gezocht gevonden. Daarom duurde het even voor hij begreep wat een geweldig stuk het was.
Dat is niet vreemd, want Walton schreef ongebruikelijke harmonieën en het concert is eigenzinnig opgebouwd. Het langzame deel zit in het begin in plaats van het midden, en vaak trekken het orkest en de solist gebroederlijk op. Ze zingen deuntjes door elkaar, na elkaar en met elkaar – soms de een wat langer dan de ander, soms flarden van iets wat al eerder langskwam. Het klinkt als een rijkgevulde soep waarin met elke hap andere ingrediënten opdoemen. Je kunt ze niet altijd thuisbrengen, maar het smaakt voortreffelijk.
Walton vond trouwens niet dat hij het ideale recept voor een altvioolconcert meteen gevonden had. Hij stond toe dat solisten hun solopartij wijzigden, en zelf veranderde hij in 1961 de orkestbezetting. Allerlei blazers ruimden het veld en er kwam een prominente harppartij bij. Beide versies doen tegenwoordig dienst, maar door de harp zijn ze gemakkelijk uit elkaar te houden. Lastiger is om te bedenken in welke versie er geen noot te veel staat. Het kan van allebei gezegd worden.
Tijdens de eerste beluistering kun je denken dat Walton experimentele volgorde van de drie delen een beetje gezocht is en de standaardvolgorde snel, langzaam, snel net zo goed of beter zou werken.
Maar tijdens de wonderschone, langzame slotminuten valt – om maar een algemeenheid te gebruiken – alles op zijn plek.