In 1951 voorspelde Arthur Honegger (1892-1955) in zijn boek Je suis compositeur dat het muziekleven aan vervlakking ten onder zou gaan omdat erkende meesterwerken alom werden gedegradeerd tot achtergrondmuziek. Ook mopperde hij dat het de luisteraars niets kon schelen wat er op concerten gespeeld werd, zolang er maar een bijzondere verschijning op het podium stond: een pianokampioen of een zesjarig meisje dat met professionele gebaren een orkest temt.
In zo’n klimaat mag een levende componist zich in de handen wrijven als een van zijn stukken wordt uitgevoerd. Voor het negeren van nieuwe muziek gaf Honegger twee verklaringen, een bekende waarover je nooit uitgepraat raakt en een onweerlegbare die zelden geopperd wordt. De bekende verklaring is dat zalen, orkesten en muzikanten het veiliger vinden om beproefde muziek van beroemde componisten te programmeren. Daar zou je tegenin kunnen brengen dat het bij een zesjarige dirigente eigenlijk niet uitmaakt wat er gespeeld wordt. En daarop kun je weer zeggen dat als het meisje teruggevraagd wil worden ze er wel voor moet zorgen dat haar concert een beetje aardig klinkt. En zo voort. De andere verklaring luidt dat er te veel muziek gecomponeerd wordt door te veel componisten. Dit noemde Honegger de vloek van zijn tijd. Hij was daar trouwens niet bitter over. Hij hoopte slechts dat zijn muziek door een groepje liefhebbers gewaardeerd zou blijven worden. Een bescheiden wens, maar ook een grote, want er zijn natuurlijk ook veel te veel componisten om voor iedereen een fanclub te kunnen oprichten.
Vanavond wordt Honnegers Tweede symfonie uitgezonden. Het Avondconcert opent met het eerste deel, eindigt met het laatste en ergens halverwege klinkt het middendeel. Tussen de delen door hoort u muziek van Vasks, Vivaldi, Pärt, Westhoff en Mazzoli. De laatste twee hoor je zelden.
Ze zullen wel geen grote fanclub hebben.