‘Het gaat snel, het is stoer, het is gevaarlijk, je komt overal doorheen, je maakt wat mee. Een avontuurlijk leven.’ Meino Jongma, directeur van het Cavaleriemuseum, somt in Andere tijden op wat iemand ertoe beweegt om op een tank te gaan rijden. Jongma was zelf ooit tankschutter en blikt vol nostalgie op die functie terug. Goed, van oorlog houdt hij niet, maar ‘schieten is altijd leuk’.
Gerrit Buurman, die ook dertig jaar ‘tanker’ was, sluit zich daar van harte bij aan: ‘Als je voor de eerste keer gaat afvuren – je weet niet wat er gaat gebeuren. Dan krijg je die knal, en vijf, zes seconden ben je flabbergasted, helemaal van de wereld. Prachtig. Het is een van de mooiste dingen die ik heb meegemaakt.’
Het lijkt wel of Buurman een ontmaagding beschrijft, merkt de Andere tijden-interviewer op. De oud-militair kan het niet ontkennen: ‘Ja, ja, ja, dat is het gewoon.’
Zo’n seksuele associatie zullen sommige kijkers intussen ook al hebben gehad: die fallische vorm van de schietbuis, de stuiptrekkende bewegingen ervan, de verlekkerde toon waarop de tankers over de voertuigen praten. Zo bezien zullen veel militairen zich ronduit ontmand hebben gevoeld toen defensieminister Hans Hillen in 2011 aankondigde dat het einde oefening was. In de hoogtijdagen van de Koude Oorlog had het Nederlandse leger wel duizend tanks gehad, na de val van de muur was dat aantal steeds verder teruggeschroefd, en nu besloot het kabinet-Rutte I dat ook het laatste restje Leopard-tanks rijp was voor het museum. ‘Als beroepsmilitair vind je dat verschrikkelijk,’ zegt Gerrit Buurman, die destijds het symbolische laatste schot mocht vuren in een Leopard 2. ‘Dat doet gewoon pijn aan je hart.’
Dat Andere tijden nu terugblikt op dit afscheidsmoment heeft natuurlijk een actuele aanleiding: Defensie maakte eind vorig jaar bekend dat er weer vijftig nieuwe tanks worden aangekocht. De directe reden is tamelijk alarmerend, maar voor sommige enthousiastelingen zal dat de pret vast niet al te erg drukken.