‘Als iets een reis onvergetelijk maakt, dan is het de onverwachte ontmoeting,’ schrijft Jan Brokken (1949) in De weemoed van de reiziger. De bundel, die deze week verschijnt, bevat veertien verhalen over kunst en reizen, over de kunst van het reizen en al wat de aanraking met andere (leef)werelden teweeg kan brengen. Sinds 2001 overwoog de schrijver herhaaldelijk te stoppen met reizen, vanwege de politiek, het milieu, zijn geweten. ‘Reizen vervuilt, op alle mogelijke manieren.’ Toch bleef hij gaan, niet opgewassen tegen de schoonheid van de mogelijke ontmoeting. ‘Zo’n treffen dat je een andere wereld binnentrekt en je van de ene in de andere verbazing doet vallen.’
Als lezer kun je Brokken alleen maar gelijk geven en je laten meevoeren door zijn grenzeloze nieuwsgierigheid. Wat een genot is het te lezen over zijn omzwervingen, die het Italië van Claudio Monteverdi, het Tsjechië van Antonín Dvořák en het Albanië van Ismail Kadare in herinnering roepen – om er een paar te noemen. Reizend met de trein of in een Mini Cooper 1275 GT, in het recente heden of de vorige eeuw; Brokkens uitstekende neus voor avontuur en (kunst)geschiedenis stelt zelden teleur. Bijzonder smaakvol is ook de manier waarop hij zijn verhalen serveert: zintuiglijk, vol fonkelende details en gevoel voor zijn omgeving.
Dat de auteur met elke bestemming uit de voeten kan blijkt wel uit zijn omvangrijke oeuvre, in 2023 bekroond met de Gouden Ganzenveer, dat barst van de (historische) reisverhalen. Vorig jaar verscheen zijn 35ste boek, De ontdekking van Holland, over Volendam en Hotel Spaander; rond 1900 het bruisende middelpunt van een grote, internationale kunstenaarskolonie.
In De weemoed van de reiziger voert Brokken, vannacht te gast in Nooit meer slapen, eveneens een breed palet aan kunstenaars op: dichters, schrijvers, componisten, musici, architecten, dood en levend, komen voorbij. Niet minder oog heeft hij voor wonderlijke passanten, bijfiguren die een glansrol krijgen, zoals de burggraaf uit Mantova die beweert de verdwenen partituur van Monteverdi’s opera L’Arianna in bezit te hebben. Ontroerend is de ontmoeting met Leo Vroman. Het treffen vangt aan op een vroege voorjaarsochtend in 1980, bij de dichter thuis in New York. Hij praat op fluistertoon, aanvankelijk om zijn vrouw Tineke niet wakker te maken. ‘De manier waarop hij Tineke zei – fluweelzacht – zei alles over wie Tineke was.’
Het is dan ook Tineke over wie je nog veel meer zou willen weten. Uit de terugkerende fluistertelefoontjes gedurende de dag (‘Hij moest weer even met Tineke bellen’) leren we hoe innig de twee zijn, maar ook dat aan haar een getalenteerd dichter verloren is gegaan. Ze besloot te stoppen met schrijven om Vroman de ruimte te geven. Het geldt voor het gros van de vrouwen met wie we kennismaken: ze cijferen zichzelf weg, maar verdienen een eigen boek. Hopelijk de volgende Brokken.