Ernest Chausson had een hekel aan de drukte en de herrie van Parijs en trok daarom ’s zomers naar het zuiden om te componeren. Waarom hij tegen de winter als een trekvogeltje weer terugkeerde is minder duidelijk. Misschien werd de stilte van het boerenland hem te machtig, of miste hij zijn intellectuele vrienden die in de salons samenkwamen om te kletsen en te musiceren. Chausson kon zich het gereis veroorloven omdat zijn vader als aannemer flink verdiend had aan Parijse stadsvernieuwingsplannen. Rijke componisten, ze bestaan wel – Johann Strauss, Verdi, Rossini, Händel, Haydn, Rachmaninov verdienden goed met hun gevulde notenbalken en het vermogen van Philip Glass schijnt in de tientallen miljoenen te lopen – maar je ziet ze niet vaak.
Zijn biograaf vond rijkdom en componeren zo’n vreemde combinatie dat hij de geringe omvang van Chaussons oeuvre verklaarde uit diens financiële zorgeloosheid. Iemand die moet werken voor de kost blijft niet eindeloos schaven aan een compositie, zo redeneerde hij, maar zet er een streep onder, schrijft de rekening en begint aan een nieuwe opdracht. Er is nog een andere verklaring in omloop voor Chaussons eindeloze poetswerk: hij was een tobber en nooit tevreden met zijn composities. Over zijn Concert voor piano, soloviool en strijkkwartet uit 1891 deed hij bijvoorbeeld ruim twee jaar waarna hij het ‘een volgende mislukking’ noemde. Enkele jaren later schreef hij als componist in het duister te tasten en verscheurd te worden door onzekerheid. Chausson was toen 38 jaar.
Is u de vreemde titel opgevallen? Een ‘concert’ was in Chaussons tijd een stuk voor één of, bij uitzondering, twee of drie soloinstrumenten en orkest. Maar in Chaussons concert klinken slechts zes instrumenten. Sextet zou daarom de voor de hand liggende titel zijn geweest. Maar dat suggereert weer zes ongeveer gelijkwaardige partijen, en ook dat is niet het geval. Het gevolg van de vreemde titel is dat je erop gaat letten hoe Chausson de instrumenten gebruikt. Zijn compositie begint met een lang duet van piano en soloviool. Pas na ruim twee minuten zet het strijkkwartet in. Dat strijkkwartet blijft in het verdere verloop een bescheiden rol vervullen. Het ondersteunt de viool in zijn branie en zijn lijden, legt met een eenvoudig gebaar uit wat de pianist zo-even bedoelde en zwijgt wanneer de solisten het alleen af kunnen. En altijd opereert het als een hechte groep, of zo u wilt, als een derde instrument. Zo bezien is dit concert een sextet dat klinkt als een trio. Helaas schept geen van de termen volkomen duidelijkheid. Voor een tobber als Chausson moet het om gek van te worden zijn geweest om zoveel keuze te hebben zonder goede oplossing.