Iedereen heeft wel eens een inval. Je loopt over straat en denkt ‘beleefdheid is een machtig wapen’, of ‘zou Trump weten wat de Engelsen onder trumpery verstaan?’, of ‘de invloed van bankiers groeit met de puinhoop die ze maken’, of ‘een knal in de kruising heet tegenwoordig een aardig schot’. So far so good. Zo’n inval is gauw weer vergeten, maar ben je toevallig columnist, dan kan hij in de krant uitgewerkt worden tot een puntig stukje.
Ook componisten lopen over straat en soms hebben ze dan muzikale invallen die tot een kort stukje leiden. In de negentiende eeuw werd invallenmuziek een genre en begon men zulke stukken impromptu’s, Albumblätter, intermezzi, Noveletten, eclogues, Handstücke, miniaturen of humoresques te noemen. Zulke benamingen betekenen niet meer dan dat de muziek geen strikte vorm heeft en de componist zin had om wat invalletjes uit te werken tot een soort muzikale column.
Op NPO Klassiek worden vanavond vier Humoresques voor viool en orkest van Jean Sibelius uitgezonden. Het zijn vier miniconcerten waarin de solist zijn partij ter plekke lijkt te bedenken. Als een beschaafde zigeunerviolist stoeit hij met het tempo, speelt snelle riedels uit de losse pols, ragt opgetogen op de lage snaren, en pronkt met pizzicato’s en flageoletten. Deze adembenemend mooie muziek is telkens afgelopen voor ze goed en wel begonnen is. Een paar akkoorden verdwijnen in het niets of de violist schudt een wegwerploopje uit zijn mouw en klaar is Jean. Kennelijk vond Sibelius een daverende finale ongepast voor een stuk van drie minuten. Dat zou inderdaad zoiets zijn als een bloedige passiemoord in de laatste zin van een column van Cesar Majorana of Hugo Blom. Dat is niet smaakvol en zou bovendien niet werken.