In de laatste maanden van de Tweede Wereldoorlog componeerde de tachtigjarige Richard Strauss treurige muziek voor 23 solostrijkers: Metamorphosen. Er zijn aanwijzingen dat Strauss met Metamorphosen iets herdacht – hij werkte eraan terwijl links en rechts Duitse steden door bombardementen werden verwoest, gebruikte een oud opzetje Trauer um München en een onvoltooid werk op Goethes gedicht Niemand wird sich selber kennen, en schreef ‘In memoriam!’ bij de slotmaten – maar hij heeft nooit prijsgegeven wat precies. Er zijn drie theorieën in omloop. De ene theorie zegt dat Strauss treurt om de verwoesting van de cultuur in het algemeen en zijn geliefde operagebouwen in het bijzonder. Volgens de tweede theorie treurt Strauss om de donkere kant van de mensheid en volgens de derde over zijn gedrag tijdens het naziregime, omdat hij eieren voor zijn geld koos, terwijl hij zijn roem ook had kunnen aanwenden voor protest of het redden van Joodse vrienden en collega’s. De theorieën overlappen elkaar en de argumenten zijn zo sterk als argumenten kunnen zijn. Maar het blijft giswerk, omdat Strauss nooit heeft uitgelegd wat hem bezielde.
In Metamorphosen gebruikt Strauss een pregnant motiefje, of eigenlijk twee nog kortere motiefjes. Het ene bestaat uit drie gelijke gedragen tonen: daaa, daaa, daaa. Het tweede is een dalend toonladdertje dat begint met een lange toon, gevolgd door twee keer een kort accent en een lange zucht: daaa, tàdhaam, tàdhaam. De motieven verschijnen overal en ontpoppen zich – of zo u wilt metamorfoseren – uiteindelijk in een citaat van de treurmars uit Beethovens Derde symfonie. Strauss heeft nooit willen zeggen wat de diepere betekenis van dit citaat was. En op de vraag of hij zijn eigen motief van Beethoven had afgekeken, antwoordde hij dat het zomaar uit zijn pen vloeide. In ontwijkend antwoorden is hij altijd een kei geweest.