VPRO Gids 10

8 maart t/m 14 maart
Pagina 66 - ‘Groepsdynamiek’

Groepsdynamiek

Martin Kaaij ,

Mendelssohn is de uitvinder van het strijkoctet. Zelf vond de componist het heel ‘gewoon’. 

In 1825 componeerde de jonge Felix Mendelssohn Bartholdy een Octet voor strijkers. Boven ieder van de acht partijen maande hij de muzikanten te spelen in de stijl van een symfonie, wat volgens hem betekende dat er nauwkeurig onderscheid moest worden gemaakt tussen zacht en luid, zodat ‘de verschillen sterker uitkomen dan men gewoon is te doen in dit soort stukken’. Een raadselachtige uitspraak om twee redenen: ‘gewoon’ en ‘dit soort stukken’.

Octetten voor strijkers bestonden in die tijd niet. Mendelssohn geldt als uitvinder van het genre. Hij kan met ‘dit soort stukken’ dus niet strijkoctetten bedoeld hebben. Maar wat wel? Vermoedelijk strijkkwartetten, die waren geliefd en komen in de buurt. Maar kamermuziek of middelgrote ensembles kan ook.

En wat is ‘gewoon’? Het is niet verwonderlijk dat een componist graag wil dat musici zo sterk spelen als staat voorgeschreven en daarvoor extra aandacht vraagt, want zacht en luid spelen is vaak een kwestie van risicocalculatie en schadebeperking. Voor je het weet is er een grens overschreden en wordt de klank schraperig of geforceerd, en daar worden sommige muzikanten nodeloos voorzichtig van. Ook is duidelijk dat mensen in een groep meer durven dan in hun uppie. Mendelssohn zou kunnen bedoelen dat in het Octet alle remmen los moesten, iets wat toen kennelijk wel in orkesten gebeurde, maar niet in kamermuziek. Maar waarom zou een orkest op een markantere wijze zacht en luid spelen dan een octet?

Tegenwoordig zoeken orkesten die grenzen in ieder geval niet vanzelfsprekend op. Tijdens repetities wordt er opvallend vaak aan luide en nog vaker aan zachte passages gewerkt, want de massa komt nu eenmaal traag op gang. Bij kamermuziek geldt de traagheid van de massa veel minder. Daarom zou je hierin relatief grotere verschillen verwachten, het tegendeel van wat Mendelssohn beweert. Zou het toentertijd misschien onbeleefd zijn geweest om in huiselijke sfeer grote klankverschillen te maken? Of ging hij er vanuit dat het Octet door voorzichtige amateurs gespeeld zou worden en probeerde hij ze zo een beetje op te peppen?

Bij wijze van proef beluisterden we twee uitvoeringen van Mendelssohns Octet na elkaar; een met authentieke instrumenten en een met gewone. Beide octetten klinken spits, speels en verantwoord, ze hebben vrijwel dezelfde tempo’s gekozen, en als we niet wisten waarop we moesten letten dan zou de eerste conclusie zijn dat authentieke uitvoeringen tegenwoordig nog maar weinig verschillen van gewone. De gewone klinkt net zo luid en zacht als bij kamermuziek gebruikelijk is, en bij de authentieke uitvoering zijn de contrasten zelfs wat aan de magere kant. De eerste doet of Mendelssohn niets boven de partijen geschreven heeft, de tweede bevestigt hem hooguit in zijn bange voorgevoelens. Had hij maar duidelijker moeten zeggen wat hij bedoelde.