In zijn schilderwerk weerklinken eeuwen van Europese schilderkunst, van Jeroen Bosch en Rembrandt tot Degas en Manet. Het is subtieler dan dat van Francis Bacon, maar even verontrustend. Alsof David Lynch bezit heeft genomen van een zeventiende-eeuwse meester om de kunstgeschiedenis op zijn kop te zetten met radicaal ontregelende taferelen in olieverf. Daarom is de Vlaamse kunstenaar Michaël Borremans (1963), die woont en werkt in Gent, volgens The New York Times misschien wel ‘de grootste levende figuratieve schilder’. Neem nu The Double (2022): een schilderij van een mysterieuze, androgyne vrouw met een raar soort muts op haar hoofd. Ze draagt een al even merkwaardig glimmend pak. Het doek gloeit als een infraroodlamp, alsof het in een bak radioactief materiaal gevallen is. Misschien moet je zeggen: alsof de vrouw overloopt van emotie, van ingehouden woede en teleurstelling, van verlangen, van verdriet. Het schilderij The Monkey (2023) verbeeldt een aap in historisch blauw kostuum met een gouden gesp. Betekenis? Niemand weet het, dus kijker en criticus kunnen naar hartenlust zelf invullen, interpreteren of simpelweg in verwarring achterblijven.
Borremans, die pas op zijn 33ste tijdens een sabbatical begon met schilderen, behoort nu tot de meest gerenommeerde levende kunstenaars ter wereld. ‘Michaël Borremans verleidt je met het vakmanschap van een oude meester en laat je vervolgens struikelen over zijn surrealistische inhoud,’ zegt Museum Voorlindendirecteur Suzanne Swarts in het persbericht bij de net geopende tentoonstelling, die voorzien is van de al even surrealistische titel A Confrontation at the Zoo. En nu we het toch over surrealisme hebben: het lijkt erop dat Borremans inderdaad in deze stroming past, waarin het onderbewuste en onderhuidse een grote rol spelen, net als dromen en nachtmerries en het toeval – niet alleen in het werk zelf, maar ook in de totstandkoming ervan. ‘Mijn schilderijen zijn altijd anders dan ik voor ogen had,’ zegt Borremans er zelf over in hetzelfde persbericht. ‘Het element van toeval verschijnt in elk werk en tussen de werken onderling. Wat in het ene ontbreekt, komt in het andere naar voren. Daardoor zie je in deze tentoonstelling dat ze elkaar versterken.’