Johann Georg Stauffer was een Weense gitaarbouwer die het uitvinden niet kon laten. Hij sleutelde aan de vorm, de fretten en het mechaniek van de gitaar, maar ook andere instrumenten ontkwamen niet aan zijn verbeterwoede. Zo bedacht hij een piano met een gebogen toetsenbord en een cello met een verstelbare hals. Rond 1823 kwam Stauffer op het idee om twee toentertijd hippe instrumenten te combineren. Hij bouwde een cello met fretten en zes snaren die als een gitaar gestemd werden. Op deze zogenoemde arpeggione kon een muzikant heerlijk zagen als een cellist en bovendien gemakkelijk de romantische akkoordbrekingen (de kenner spreekt van arpeggio’s) plukken waarop gitaristen patent hebben. De arpeggione werd geen succes, het is een treurig verhaal. Zelfs een speciaal gecomponeerde sonate van Schubert hielp niet, want een cellist kan de arpeggionenoten ook op zijn vertrouwde cello spelen. Waarom zou hij dan een ander instrument kopen, waarvan je nog maar moet afwachten of het even goed klinkt? Het enige nadeel van de hand op de knip houden is dat de hoge tonen bij een cello nog net iets hoger op de snaar uitvallen dan bij een arpeggione. Maar dat vindt een bepaald slag muzikanten juist weer leuk. Noem het gerust een uitdaging.
Tegenwoordig is Schuberts Arpeggionesonate een van de grote succesnummers uit het klassieke repertoire, of ze nu gespeeld wordt op cello, viool, altviool, contrabas, fluit, klarinet, trompet of euphonium. En de pianobegeleiding is vrolijk bewerkt voor gitaar, accordeon of harp. Er zijn mogelijkheden te over.
Vanavond is de Sonate D.821 (zoals de Arpeggionesonate officieel heet) te horen in een versie voor altviool en strijkorkest. De bewerking werd in 2004 gemaakt door de Bulgaarse componist Dobrinka Tabakova. Wat later bewerkte ze Schuberts lied Der Leiermann voor dezelfde bezetting en zijn Fantasie in f-klein van vierhandig piano naar strijkorkest. Bovendien componeerde ze een eigen concert voor altviool en strijkorkest. Tabakova houdt van Schubert, altviool en strijkorkest, dat lijkt niet te veel gezegd.
Het zal geen gemakkelijke bewerking zijn voor de muzikanten. Want om de arpeggionepartij te spelen moet een altviolist flink aan de bak, vooral in de hoge passages. Stauffer zou het probleem oplossen door een extra hoge snaar op de altviool te monteren, maar altviolisten pakken dat anders aan en oefenen zich een slag in de rondte. Voor de orkestleden liggen de problemen op een ander niveau. De oorspronkelijke pianopartij kent lange passages in boemtsjiekstijl afgewisseld met boemtsjiektsjiektsjiek. Voor zulke simpele boems en tsjieks hebben strijkers natuurlijk niet op het conservatorium gezeten, maar orkestmusici moeten zich ook kunnen wegcijferen voor het algemeen belang. In de Arpeggionesonate wordt hun opofferingsgezindheid danig op de proef gesteld, en dat allemaal voor ons luistergenot. Laten we ze dankbaar zijn.