Onderschat nooit de spankracht van een lekker deuntje. In de popscene en volksmuziek is de zoektocht naar een vlot in het gehoor liggende melodie een ware corebusiness. Hits staan of vallen bij een pakkende, neuriebare riedel. En dan het liefst veelvuldig herhaalt. Klassieke componisten uit heden en verleden zijn ook niet vies van zo’n beproefd wijsje. Vijf eeuwen geleden kwamen sacrale en wereldse klankwerelden samen in kerkmissen. Zo was de kernmelodie van het Franse volksliedje ‘L’homme armé’ aanleiding voor een veertigtal hemels uitwaaierende missen van onder anderen Josquin Desprez en Giovanni Pierluigi da Palestrina. Ook in de moderne tijd graaien toondichters graag in de melodieëngrabbelton, want de impact van pop- en volksmuziek was ineens overal. Voor thema’s uit zijn meesterwerk Le Sacre du printemps speelde Stravinsky meesterlijk leentjebuur bij de Litouwse volksmuziek. Ook Béla Bartók (Roemeense volksdansen) en Luciano Berio (Folk Songs) kende de magie van een goede melodie.
Soms is er een uitdagend aanbod nodig om componisten uit de tent te lokken. In 1990 strikte de Japanse pianiste Aki Takahashi bevriende toondichters om flink aan de haal te gaan met de eeuwige popmelodieën van The Beatles. Onder de noemer Hyper Beatles schreven componisten als John Cage en Terry Riley hun eigen variatie op een populaire Beatlessong. In zijn Nothing Is Real voor piano en opnameapparatuur ging experimentalist Alvin Lucier helemaal radicaal te werk. Tijdens een live-uitvoering galmt de opgenomen melodie van Strawberry Fields Forever olijk uit een versterkt Chinees theepotje, telkens wanneer het porseleinen potdekseltje door de pianist opgetild wordt.
Dat een conventionelere aanpak ook het hart van een melodie raakt, bewijzen Francis Poulenc en Benjamin Britten. Vanavond vertolkt het Groot Omroepkoor twee koorwerken van hun hand. Zowel Britten als Poulenc verenigden wereldse muziekverlokkingen met een diep doorvoelde religieuze houding. In zijn bondige Huit chansons françaises (1945-46) lijkt Poulenc alle oorlogsellende van zich af te schudden met een achttal sprankelende, op volksliedjes geïnspireerde koorcomposities. De ene keer excelleert Poulenc in bondige liedarrangementen van een spirituele melancholie, maar even vaak verrast hij met speelse invallen zoals in het opgeruimde ‘Clic, clac, dansez sabots’. In zijn eveneens achtdelige koorwerk Sacred and Profane (1974-75) blaast Britten middeleeuwse Engelse gedichten nieuw leven in. De altijd inventieve Britten kiest liever zijn eigen aanstekelijke melodieën maar hij dringt tegelijkertijd diep door in de archaïsche schoonheid van deze eeuwenoude liedteksten.