VPRO Gids 32

10 augustus t/m 23 augustus
Pagina 107 - ‘Poging twee’

Poging twee

Martin Kaaij ,

Componist Antonín Dvořák bleef eindeloos sleutelen aan zijn Eerste pianokwintet. Toen hij de moed opgaf schreef hij kort daarna werk dat schittert door eenvoud. 

De componist Antonín Dvořák deed zich graag oppervlakkiger voor dan hij was. Zo kon hij eindeloze discussies met critici over de eenvoud van zijn stijl vermijden. Maar ondertussen bleef hij net zo lang aan zijn muziek schaven tot hij tevreden was. Soms verbeterde Dvořák een compositie vlak na de première, soms vijf, tien of twintig jaar later. In 1887 ging hij er eens goed voor zitten. Hij reviseerde toen zoveel jeugdwerk dat hij nog amper aan componeren toekwam. Sommige biografen denken dat Dvořák in dat jaar gebrek aan inspiratie had, of bevangen werd door nostalgie, of dat de last van zijn recente roem hem te zwaar was geworden. Dat zou kunnen, maar het is ook mogelijk dat hij nog een appeltje te schillen had met deze stukken, of nog wat geld wilde verdienen aan onopgemerkt werk. Of allebei, dat kan natuurlijk ook.

Een bijzonder geval was het Eerste pianokwintet uit 1872. Ook dit kwintet wilde Dvořák in 1887 herzien, maar veel verder dan het uitscheuren van enkele pagina’s uit de partituur kwam hij niet. Niemand weet waarom, maar er is wel gesuggereerd dat hij de moed opgaf, omdat er te veel zwakke plekken in zouden zitten. Maar datzelfde jaar componeerde hij ook een ander pianokwintet, dat doorgaat voor – houd u vast – de ‘ultieme belichaming van Dvořáks gerijpte stijl’.

Dit Tweede pianokwintet is vanmiddag op npo Klassiek te horen. Het is van een ontroerende eenvoud. Met een simpele toonsverlaging of een enkel verrassend akkoord maakt Dvořák de luisteraar tot was in zijn handen. De critici hebben gelijk: het is een prachtwerk.

Zou het inderdaad veel beter zijn dan zijn voorganger? De beloofde zwakke plekken konden we in het Eerste pianokwintet niet vinden. Hooguit schreeuwt de jonge romanticus zijn gevoelens wat luid van de daken. Maar in het laatste deel van het tweede kwintet drukt Dvořák eigenlijk net zo stevig door. Drammen hoort dus evenzeer bij zijn stijl als eenvoud en ontroering, en in zijn eerste kwintet dramt Dvořák zelfs nog overtuigender dan in zijn tweede. Een jeugdwerk is niet als vanzelf zwak omdat het gerijpte werk zo goed is.