Een enkele keer tijdens een groot tennistoernooi, als het nog licht genoeg is en de belangrijke enkelspelen zijn beslist, kun je op de televisie een gemengd-dubbelpartij zien. Het gaat er luchtig aan toe. De tennissers lachen naar elkaar, bewonderen een mooie bal van de tegenstander en betrekken het publiek in hun zomeravondpotje. Ondertussen slaan ze de gemeenste ballen, want ze willen natuurlijk wel winnen, maar niemand mag dat merken. Het moet gezellig blijven.
Zo’n combinatie van concentratie en losheid is een ouderwetse deugd. De gasten in de achttiende-eeuwse Franse salons werden geacht beschaafd en geestig te zijn. Eruditie en welsprekendheid waren een voorwaarde, plagerijtjes altijd welkom. Een puntig geformuleerde repliek werd meer op prijs gesteld dan een gedegen redenering. Pieter Omtzigt zou geen tweede keer uitgenodigd worden, Connie Palmen evenmin, maar Aaf Brandt Corstius weer wel, en misschien ook Jort Kelder, zolang hij zich gedraagt. In de salon moest het twinkelen en bruisen zonder smakeloos te worden.
De kunst van de luchtigheid wordt gemakkelijk onderschat. Over bijvoorbeeld Luigi Boccherini – de koning van de luchtige muziek – doen kenners soms nogal lelijk. Ze noemen hem oppervlakkig en slap, of een modieuze veelschrijver van tuttige muziek. Een man die kleurloze jasjes bedacht voor virtuoze cellopartijen om zelf te kunnen schitteren (Boccherini was een geweldige cellist die zulke hoge noten voor de cello componeerde dat het altvioolpartijen lijken).
Ook zegt men wel dat zijn muziek vooral geschikt is voor beginnende ensembles. Beetje oefenen met Boccherini en dan door naar het echte werk. Dat haal je de koekoek. Ze vraagt juist om virtuositeit, impulsiviteit, durf en fantasie. Bij Beethoven of Brahms kunnen de muzikanten zich nog enigszins verschuilen achter de diepzinnige structuur, maar bij Boccherini gaat de saaie speler met de billen bloot.
Vanavond is op Radio Klassiek muziek van Boccherini te horen in allerlei combinaties van strijkers – een vioolduet, twee violen en een cello, een trio van viool, altviool en cello, een strijkkwartet met gitaar. In één stuk mag de cellist zijn instrument even ruilen voor iets totaal anders. Het hoeft niet; de ruil is 'ad libitum', voor wie wil en durft. We verklappen niet wat het is. De verrassing is de halve pret en als het niet gebeurt mist u niets, want er zal genoeg bijzonders klinken. Razende loopjes, snelle akkoordherhalingen, voorslagen, trillertjes, ritmische stuiters, een fluittoon hier, een metalige klank daar, het lijkt wel een wedstrijd in leuke geluidjes verzinnen. Wie ze met de meeste bravoure speelt heeft gewonnen, maar let wel: elke speler mag schitteren, zolang hij de ander de ruimte laat om ook zijn zegje te doen. Als Luigi Boccherini zou tennissen dan was hij met zijn nonchalante stopvolleys een aanwinst voor het gemengd dubbel.