Het moet zo’n dertig graden zijn geweest op 31 augustus 1960 in Beiroet, Libanon. In Karantina, een sloppenwijk in het oosten van de stad, wonen op dat moment enkele duizenden mensen. Abdel Karim is een van hen. Op deze warme woensdag in augustus is de 25-jarige sjiiet naar alle waarschijnlijkheid aan het werk in zijn kleine supermarkt, waar hij groenten en fruit verkoopt. Tot voor kort had hij nog acht monden te voeden, maar vandaag komt daar een negende bij. Abdel Karims vrouw zal vandaag bevallen van een zoon. Ze zal hem Hassan noemen. Hassan Nasrallah.
Vijftig jaar later zal Nasrallahs geboortewijk Karantina de allesverwoestende explosie in de nabijgelegen haven van de stad maar nauwelijks te boven komen. Door de ontploffing van een voorraad ammoniumnitraat in een havenpakhuis raakt onder meer Karantina zwaar beschadigd. Het is lang niet de eerste klap die Libanon te verduren krijgt. Een economisch crisis, politieke instabiliteit, toenemende armoede en de toestroom van twee miljoen vluchtelingen drijven de Libanezen tot wanhoop. Iedereen redt zichzelf, en elkaar. Het overheidsapparaat functioneert nauwelijks.