VPRO Gids 6

11 februari t/m 17 februari
Pagina 42 - ‘Zo gezinzegd, zo gedaan’

Zo gezinzegd, zo gedaan

Martin Kaaij ,

In zijn opera ‘Der Schatzgräber’ laat Schreker voortdurend horen dat hij wijsjes kan componeren, maar echte liedjes worden het niet.

De componist Franz Schreker had er als kind plezier in om aan de piano te zitten, een complex akkoord te spelen en dan te luisteren hoe de klank verstierf. Het wekte prachtige visioenen, sprookjesbeelden en een overweldigend verlangen in hem op. Later schreef hij dat je de sfeer van een compositie bij uitstek kon bepalen met zulke pure klanken, of zo u wilt, met subtiele orkestakkoorden die geen bijbehorend liedje nodig hebben omdat ze al mooi genoeg van zichzelf zijn. Dat had hij beter niet kunnen doen, want sommige tijdgenoten draaiden zijn liefde voor mooie klanken moeiteloos om in een verwijt. Zij vonden hem een soort Klangfantast, een componist die bijzondere kleuren en effecten uit een orkest wist te puren, maar ondertussen vergat dat muziekliefhebbers graag naar een wijsje luisterden. Schreker begreep die kritiek niet, want hij componeerde juist vanuit de melodie. Hij bedacht drie verklaringen voor het verwijt: ze willen het niet horen, ze luisteren niet, of ze hebben gelijk en ik ben gek.

Op NPO Klassiek is vanavond Schrekers opera Der Schatzgräber uit 1918 te horen. Om in de stemming te komen voor deze opera over liefde, verdorvenheid, hebzucht, verraad en een onverwacht gouden hartje zou u het slotfragment (zoekterm: Final) op YouTube kunnen beluisteren. Aan weelderige orkestkleuren is hier geen gebrek, en je kunt ook goed horen hoe Schreker het probleem oplost dat er in een opera tegelijkertijd wordt gezongen en een verhaal wordt verteld. De zangers zingzeggen hun gesprekjes met korte zinnetjes of een enkel woord, maar als iemand wat langer aan het woord is worden zijn lijnen als vanzelf melodieuzer en voor je het weet zingt hij een of twee zinnen met de vertrouwde contouren van een lied. En als de zangers in een heftige dialoog verwikkeld raken speelt het orkest opeens een wijsje op de achtergrond.

Er zitten overal liedjes in dit slotfragment. Schreker was dus niet gek. Maar je kunt ook zeggen dat hij liedjesliefhebbers tot wanhoop drijft. Schreker laat voortdurend horen dat hij wijsjes kan componeren, maar zet nergens echt door. Wanneer bijvoorbeeld de troubadour van dienst zijn geliefde tedere woorden toezingt, vallen na een weifelend begin de tekst en het metrum samen als in een echte aria. Maar als hij zijn luit pakt, wat bij uitstek het moment is voor een fijn lied, schakelt hij over op zingzeggen. Het lijkt op een kind die de spelletjes keurig in de kast zet zoals moeder het graag ziet, maar de rest van zijn kamer een rommeltje laat. 

Eerder in de opera klinkt trouwens wel een compleet lied: Schlaf, mein Elschen, schlaf ein. Het heeft drie coupletten, korte tussenspelen en de cadans van een wiegelied. Precies waar liedjesliefhebbers van houden. Zou zo’n lied hun wanhoop vergroten? Of valt het nauwelijks op als lied omdat Schrekers fraaie orkestkleuren de aandacht trekken? In dat geval is er nog een vierde verklaring voor het verwijt van zijn critici: ze luisteren wel, maar niet naar wat ze willen horen.