Het is crisis in de woonmarkt, dat kan niemand zijn ontgaan. 390.000 huishoudens wachten op woonruimte.
Sta je op een wachtlijst voor een sociale huurwoning, dan ben je in sommige gemeenten aan de beurt tegen de tijd dat je eerste grijze haren opdoemen.
Een oplossing lijkt niet in zicht, een onmogelijke opgave wordt het genoemd.
Maar toch, hoe is het dan mogelijk dat even verderop in Europa, in Wenen, men er wel in slaagt succesvol sociale woningbouw te plegen en betaalbare woningen te bouwen?
In de driedelige serie ‘Expeditie beter Nederland’ buigt VPRO Tegenlicht zich over het fenomeen dat Nederland, ooit voorloper op het terrein van woningbouw, water en emancipatie, nu op al die gebieden ver is afgegleden en ergens onderaan internationale lijstjes bungelt. De vraag die de makers willen beantwoorden: waar doen ze het beter, en hoe komt dat?
In de eerste aflevering gaat het naar Wenen, dat onlangs werd uitgeroepen tot leefbaarste stad ter wereld.
Een stad ook waar je voor 250 euro per maand een appartement van 50 vierkante meter kunt krijgen. Waar je, zo ontdekte een delegatie van Rotterdamse gemeenteraad die er eerder dit jaar op excursie ging, voor 600 euro een appartement betrekt met zwembad op het dak, inclusief gezamenlijke bibliotheek en een prachtige binnentuin.
Kom daar maar eens om in Rotterdam, Amsterdam of Utrecht, of welke andere Nederlandse stad dan ook.
In ‘huurdersparadijs’ Wenen is de gemeente de grootste huisbaas, zo leerden de raadsleden, met liefst 220.000 woningen. Zestig procent van de huishoudens woont in een zogeheten ‘gemeinnützige’ woning: een sociale huurwoning gebouwd door wooncorporaties met geld van de stad, tegen de voorwaarde dat ze voor de kostprijs moeten worden aangeboden en eventuele winst goeddeels terugvloeit naar investeringen in de woningen. Woningen bedoeld voor lagere én middeninkomens (de inkomensgrens is zo’n 50.000 euro netto per jaar).
Bijkomend voordeel van die goedkope woningen: mensen houden meer geld over, en dat besteden ze weer in de lokale economie.
Of het Weense beleid een wondermiddel is dat van de ene op de andere dag onze woonproblematiek oplost, spreekt niet voor zich.
Wenen laat zich moeilijk vergelijken met de Nederlandse steden. De stad heeft nog veel ruimte om te bouwen, hetgeen de (grond)prijzen drukt. Heeft bovendien aardig wat te besteden (een half miljard aan sociale woningbouw per jaar) doordat het tegelijk ook deelstaat is en als zodanig zelf belastingen heft.
Maar uiteindelijk is het een kwestie van politieke wil, meent een van de raadsleden, het woonbeleid in Wenen is eigenlijk goed vergelijkbaar met hoe het ooit in eigen land was, in de tijd dat we nog een ministerie van Volkshuisvesting hadden en woningbouwcorporaties nog niet waren geprivatiseerd.