VPRO Gids 23

10 juni t/m 16 juni
Pagina 66 - ‘Plaagnootjes’

Plaagnootjes

Martin Kaaij ,

Mozarts Strijkkwartet KV 465 was in zijn tijd nog gewaagd dissonant. Maar oren van nu horen er niet van op.

Het verhaal gaat dat de vrouw van Bach op een goede morgen haar echtgenoot wakker maakte met een wrang klavecimbelakkoord. Dat liet Bach niet op zich zitten. Hij sprong uit bed, haastte zich naar de klavecimbel en speelde een antwoord dat alle muzikale wrangheid te niet deed. Het akkoord van Bachs vrouw heet in muziektaal een dissonant en dat van Bach de oplossing.

Dissonant en oplossing vormen een onafscheidelijk kibbelpaar. Als echte tegenpolen kan de een niet zonder de ander. Het geruzie wordt altijd begonnen door de dissonant, die soms nog de hulp inroept van enkele andere dissonanten, maar uiteindelijk toch het laatste woord laat aan de oplossing. Daarmee is de dissonant de grote onruststoker in de muziek, of zo u wilt, de levendige geest die het gesprek op gang houdt, maar niet tot het einde mag blijven omdat zij ongepaste dingen zegt. Zo is haar lot, maar de plaagstootjes waarmee dissonanten zich onderscheiden zijn in de loop der jaren wel van toon veranderd. Wat ooit door merg en been ging, kan jaren later speels of zelfs gewoontjes overkomen.

Het wrange akkoord van Bachs vrouw bijvoorbeeld (het schijnt een dominantseptiemakkoord te zijn geweest) werd zo’n honderd jaar later door Schumann en Chopin als slotakkoord van een compositie gebruikt. En jazzmusici zijn zo gewend aan septiemakkoorden dat ze hele reeksen aan elkaar rijgen zonder dat iemand om een oplossing vraagt. In zulke muziek is zwaarder geschut nodig om de boel op te porren. Of juist een milde samenklank die in de wanorde opvalt door zijn vriendelijke gebrek aan pit, zoals wel in in de naoorlogse experimentele muziek gebeurt. Te midden van schrille akkoorden is een doodgewone drieklank (do-mi-sol) een verrassende dissonant.

Vanmiddag klinkt op NPO Klassiek het zogenoemde Dissonantenkwartet van Wolfgang Amadeus Mozart. Deze bijnaam dankt het Strijkkwartet KV 465 aan de inleiding. De muziek opent met langzame, repeterende tonen van de cello. De andere drie muzikanten spelen een treurige melodie in canon, waarbij ze een tel na elkaar op een andere toonhoogte inzetten. Dat leidt vanzelf al tot gekruide samenklanken (in maat drie klinken een g, a, b en cis boven elkaar – zulke vierklanken kun je met een gerichte klap van de vuist op de piano spelen), maar de laatste inzet lijkt bovendien op het gehoor net een toontje te hoog. Pas aan het eind van de frase komt deze lijn toch op zijn pootjes terecht. Alsof Mozart een bal schuin tegen de wind in heeft gegooid om een doel recht aan de overkant te raken. Gruwelijk dissonant allemaal, mopperden sommige tijdgenoten. Maar een luisteraar van nu schrikt er niet wakker van. Het is maar wat je gewend bent.