Van 1838 tot 1957 was in Nederland de Wet handelingsonbekwaamheid in Nederland. In die wet stond onder meer dat gehuwde vrouwen geen ‘rechtshandelingen’ mochten verrichten zonder toestemming van hun echtgenoot. Ze mochten geen bankrekening openen, geen verzekering afsluiten en zelfs geen beslissingen nemen over de opvoeding van hun kinderen. In juridisch opzicht maakte dat hen net zo afhankelijk als een minderjarig kind.
Maar voor de vissersvrouwen van Scheveningen was dat anders, verhaalt radiomaker Katinka Baehr deze week in OVT’s Het spoor terug. ‘De mannen zaten op zee, en dus maakten de vrouwen de dienst uit,’ vertelt Baehr. ‘Daardoor deden ze dingen die normaal gesproken alleen mannen mochten doen. Een soort emancipatie tegen wil en dank, maar bovenal omdat het niet anders kon.’
Baehr verzamelde de verhalen van Scheveningse visverkoopsters, nettenboetsters en garnalenpelsters van weleer. Ze liet zich daarbij inspireren door het archiefonderzoek van geschiedenisstudent Sjors Stuurman, die de achternamen van bijna zevenduizend Scheveningse vrouwen door de zoekmachine haalde. ‘De meesten van hen hadden het niet breed,’ zegt Baehr. ‘Maar Sjors vond bijvoorbeeld ook een weduwe uit 1832 die bij haar overlijden omgerekend bijna 1,7 miljoen euro bleek te bezitten. Zij had de rederij van haar overleden man overgenomen. Zo kon het dus ook gaan.’
‘De vrouwen regelden al het geld,’ zegt mevrouw Rog uit 1921 in Het spoor terug. ‘Mijn man was makkelijk: ik verdien het en jij besteedt het, zei hij.’ ‘Als vissersvrouw ben je automatisch zelfstandig,’ zegt ook mevrouw Ammergaal over haar Scheveningse opoe, wat oma betekent. ‘Ze was een hardwerkende vrouw. Ze moest wel.’
Je zou bijna denken dat de eerste feministische golf ons land vanaf het Scheveningse strand is komen binnenrollen. Hoe de vissersvrouwen dat toentertijd zelf hebben ervaren, blijft lastig te zeggen, aldus Baehr. ‘Maar dat zij hun boontjes wisten te doppen zonder man aan hun zijde, dat is zeker.’