Bij de uitreiking van de Max Velthuijs-prijs in 2010 benoemde illustrator en filmkenner Thé Tjong-Khing (1933, Purworejo, Indonesië) hoeveel hij te danken heeft aan de naoorlogse cinema. Als klein jongetje bezat zijn vader een bioscoop, en tekende hij de Walt Disney-figuurtjes na, en later, als student aan de Seni Rupa-kunstacademie in Bandung, bevond Tjong-Khing zich geregeld in het rode pluche. ‘Al die uren in het veilige donker, je had het verspilde tijd kunnen noemen. Want wat heb je eraan als je kunt vertellen dat Bette Davis met haar ellebogen acteerde, dat Jane Russell haar ogen op cruciale momenten samenkneep, dat Joan Crawford altijd even hevig met haar hoofd schudde als ze boos was.’
In 1956 kwam Thé Tjong-Khing naar Nederland om verder te studeren. Al snel kwam hij bij Toonder Studio’s terecht, waar hij opvallend filmische strips tekende. Maar in de jaren zeventig gaat het roer om en ontwikkelt hij zich tot gelauwerd kinderboekenillustrator: in een enkele afbeelding vertelt hij een heel verhaal. ‘Als ik teken, begint het verhaal te leven’, vertelde hij ooit in Nooit meer slapen. ‘Dat is ook de reden dat ik voortdurend “fouten” maak. In De dag dat de zee weg was en andere verhalen van Awee Prins, bijvoorbeeld, had ik zó mijn fantasie gevolgd, dat ik tekeningen opnieuw moest doen. Het boek gaat over een varkentje dat gewassen moest worden. Eenmaal schoon wordt hij bewonderd door meisjes. En dus had ik hem mooie kleertjes aangetrokken. Maar dat mocht niet. Het moest een bloot varkentje zijn, zo stond het in de tekst. Dat was ik helemaal vergeten.’
Als hoofdgast van Kunststof vertelt Thé Tjong-Khing hoe zijn negentigste verjaardag wordt gevierd met een expositie in Verwey Museum Haarlem. Daarin zal ook aandacht zijn voor de grote invloed die cinema op zijn strips en illustraties heeft gehad.