Greetings from the Death Camps van filmmaker Manfred van Eijk vertelt het verhaal van de kunst die in de vernietigingskampen van de nazi’s door gevangenen werd gemaakt: tekeningen, schilderijen, theaterstukken en muziek. Met daaronder veel clandestiene muziek, zoals in het geval van het Dachaulied van Jura Soyfer en Herbert Zipper. Een lied gemaakt om de gevangenen moed in te spreken, met een tekst die bewust zo was geschreven dat ze moeilijk uit het hoofd te leren was: de gevangenen moesten zich echt geestelijk inspannen, was Soyfers bedoeling, en zo boven hun omstandigheden uitstijgen.
Maar er was ook muziek in opdracht bij, ter vermaak voor de kampleiding: marsliederen zoals het Buchenwaldlied dat Hermann Leopoldi en Frits Löhner-Beda schreven voor de kampcommandant. ‘O Buchenwald, ich kann dich nicht vergessen/weil du mein Schicksal bist./Wer dich verließ, der kann es erst ermessen,/wie wundervoll die Freiheit ist!’ De tekst was voor tweeërlei uitleg vatbaar; de gevangenen zongen het als protestlied.
Kunst maken als manier om aan die gruwelijke werkelijkheid te ontsnappen, kunst als daad van geestelijk verzet, kunst maken om mens te blijven. Kunst om te getuigen ook, met tekeningen waarin het kampleven werd vastgelegd, bedoeld om naar buiten te worden gesmokkeld, om de wereld ervan te doordringen dat de hel op aarde bestond.
Halina Olomucki vertelde hoe medegevangenen in Auschwitz haar vroegen portretten van henzelf of hun kinderen te maken, in de overtuiging dat Olumucki, die kunstopdrachten uitvoerde voor de kampleiding, de bevrijding zou meemaken en de portretten op een dag naar buiten zouden komen. Want wie was uitverkoren als tekenaar-schilder was (tijdelijk) gevrijwaard van zware arbeid of erger. In Buchenwald was een hele afdeling waar gevangenen meubels, beeldhouwwerkjes, servies en andere gebruiksvoorwerpen maakten, historische modelbouwschepen ook: daar waren de ss’ers dol op.
Veel van die kampkunst, voor zover ze de oorlog overleefde, bevindt zich in holocaustmusea. Blijft de vraag hoeveel er nog bij nazaten van de ss-officieren en kampbewakers thuis hangt of staat. Al die portretten en kunstvoorwerpen die de nazi’s naar familie stuurden of verpatsten: waar zijn ze gebleven?
In de film horen we het verhaal van een vrouw die een oud modelschip cadeau kreeg: leuk voor haar kleinzoontje, dacht ze, maar die vond er niks aan en dus besloot de vrouw het ding weg te gooien. De opening van de afvalcontainer was echter te klein; dan maar aan barrels slaan. En toen vond ze dat briefje. ‘Buchenwald, 14 maart 1939,’ las ze. Daaronder het refrein van het Buchenwaldlied en de tekst: ‘We bouwden het scheepje in een onvergetelijke tijd. Er heerst tyfus in het kamp.’ Het was ondertekend door de drie makers, inclusief gevangenennummer. Had de oude vrouw het schip niet kapotgeslagen, dan had niemand dat morbide levensbericht ooit gelezen.