‘Ja, moeder.’ ‘Natuurlijk, moeder.’ ‘Dat wist ik niet, moeder.’
Deze drie zinnetjes moeten Oezbeekse meisjes uit hun hoofd leren op de cursus ‘goede schoondochter zijn’. Na hun bruiloft worden zij namelijk in feite bezit en slaaf van hun schoonmoeder. Jelle Brandt Corstius slaat de les met stijgende verbazing gade. Helemaal absurd wordt het als hij een van de cursisten interviewt, maar de juf haar leerling voortdurend voorzegt wat ze moet antwoorden. Het is wel duidelijk: een (aspirant-)bruid heeft in Oezbekistan niets maar dan ook niets in te brengen.
Wat voor gevaar dat oplevert blijkt wel als Brandt Corstius langsgaat bij Zwijg Niet. Deze organisatie brengt geweld tegen Oezbeekse vrouwen in kaart, publiceert hun getuigenissen en ondersteunt slachtoffers. Een Oezbeekse die door haar schoonfamilie wordt mishandeld of uitgebuit, kan nergens aankloppen, ook niet bij haar eigen familie: na haar trouwdag hoort ze namelijk bij haar schoonfamilie, zo legt een van de vrijwilligsters van Zwijg Niet uit. ‘Een vader zegt als zijn dochter trouwt: “Laten je botten terugkeren, maar jij niet.” Dus je mag alleen als lijk terugkomen. Zelden is een meisje na haar scheiding weer welkom bij haar ouders.’ Uit pure ellende gaan veel mishandelde vrouwen over tot zelfdoding, waarbij ze ook hun kinderen ombrengen.