VPRO Gids 1

7 januari t/m 13 januari
Pagina 90 - ‘Nattigheid’

Nattigheid

Maarten van Bracht ,

De Watersnoodramp had voorkomen kunnen worden. De dijken waren al decennialang slecht.

Bij de Watersnoodramp van 1953 verdronken 1836 mensen en zo’n honderdduizend dieren, en de materiële schade was immens. Toch werd al jaren voordien beseft dat de dijken in Zuidwest-Nederland te laag waren en in slechte conditie verkeerden omdat al decennialang weinig tot geen onderhoud was gepleegd. Nog in 1944 was in Zeeland bij een stormvloed het water over een lengte van vele kilometers over de dijken gespoeld. Een ramp bleef toen uit, maar ook werd in de jaren daarna geen noodzaak gevoeld er werk van te maken en de dijken fors te versterken en verhogen.

Gewaarschuwd was er wel, en aan onderzoeken en rapporten was geen gebrek. De in 1939 door Verkeer en Waterstaat ingestelde Stormvloedcommissie zocht uit wat men bij zware storm kon verwachten en Rijkswaterstaat rekende in 1946 per kilometer precies uit hoeveel centimeter de 475 kilometer Zeeuwse zeedijken te laag waren. Dat kon oplopen tot twee meter. Dit rapport en de nota’s van de Stormvloedcommissie werden echter niet openbaar gemaakt en zijn in de archieven zelfs niet terug te vinden. Rijkswaterstaat hield de bevindingen liever voor zichzelf, zodat ook bij de diverse waterschappen, onder meer verantwoordelijk voor de dijken, de mening bleef bestaan dat het allemaal wel meeviel. Door gebrek aan overleg, coördinatie en daadkracht werd jarenlang geen actie ondernomen.

Een uitzondering vormt het hoofd van de Studiedienst van Rijkswaterstaat, dr. ir. Johan van Veen, die intern al vroeg aan de bel trok en een eerste Deltaplan maakte. Gefrustreerd over het feit dat niemand de ernst van de situatie leek te onderkennen klaagde hij in 1952, een halfjaar voor de ramp, zijn nood aan een journalist van Elzeviers Magazine: ‘Een nieuwe Sint-Elisabethsvloed is zomaar mogelijk. Onze dijken tellen zoveel kwetsbare en gevaarlijke plaatsen dat een zeer zware stormvloed er grote bressen in zal slaan. Maar ze willen niet naar mij luisteren en beschouwen mij als en Cassandra, die de verdrinkingsdood van duizenden mensen aankondigt. Maar het kan gebeuren. Morgen zelfs.’ Hoofdredacteur De Keizer durfde de waarschuwende woorden van de dr. ir. niet te plaatsen: ‘Dat is paniekzaaierij en daar doe ik niet aan mee.’

In de tweede aflevering van Het water komt! komen onder anderen de dochter en kleinzoon van Van Veen aan het woord.