VPRO Gids 52

24 december t/m 6 januari
Pagina 171 - ‘Cyclische goocheltruc’

Cyclische goocheltruc

Martin Kaaij ,

In zijn ‘Strijkkwartet’ goochelt Debussy er lustig op los met zijn motief.  

Claude Debussy verdiende lange tijd de kost als muzikale klusjesman. Hij dirigeerde een amateurkoor, begeleidde een zangeres op de piano, componeerde een Schotse mars ter ere van de voorvaders van een generaal, of zong een enorme lap uit Wagners Parsifal om de beau monde te vermaken. Zo scharrelde hij zijn centen bij elkaar. Voor die laatste klus kreeg hij duizend frank van een bewonderaar die hem zo vermoedelijk wat ruimte wilde geven voor serieus werk. Ter vergelijking: het Strijkkwartet dat Debussy rond die tijd componeerde leverde hem 250 frank op. Het is alsof je Anjet Daanje 2500 euro betaalt voor haar nieuwe boek en haar voor het viervoudige bedrag een brief van Belle van Zuylen laat voorlezen op het boekenbal.

In zijn Strijkkwartet past Debussy een bijzonder trucje toe om de delen onderling met elkaar te verbinden: een enkel motief duikt steeds weer in allerlei gedaanten op. De geleerden spreken in zo’n geval van een ‘cyclische vorm’ en ‘thematische transformatie’. De eerste vier tonen van de eerste viool vormen het motief. In de volgende twaalf maten klinkt het – inclusief kleine variaties – nog acht keer. Dat geeft de luisteraar een stevig houvast om het eerste deel te kunnen volgen.

Het tweede deel begint met hetzelfde motief. Dat kan een mens gemakkelijk ontgaan, want de sprongen zijn niet allemaal even groot, het ritme is strakgetrokken, de articulatie verkort en het tempo verhoogd. Door al die veranderingen heeft het motief een spectaculair nieuw karakter gekregen. Het eerste deel begon als een soort statige dans, terwijl het nu vooral spichtig klinkt. Daanje is getransformeerd in Van Zuylen, maar zij heeft haar schoenen aangehouden. Het moet je maar net opvallen.

In het derde deel en vierde deel gaat Debussy goochelen met het motief. De sprongen worden verkleind, vergroot, omgedraaid, in stukjes geknipt en in een groter geheel verstopt. Voor de dappere luisteraar begint het een beetje te lijken op paaseitjes zoeken in augustus. Je vindt in allerlei hoeken snippers zilverpapier en restjes chocola, maar vergeet ondertussen wat een hoop mooie spulletjes er eigenlijk in de kamer staan. Zo schiet Debussy’s cyclische vorm zijn doel voorbij. Die moet juist zorgen voor een behaaglijk gevoel dat alles bij elkaar past en ook het vreemde vertrouwd is. Maar of je de goochelaar nauwlettend in de gaten houdt of onbekommerd geniet, tegen het eind komt het konijn uit de hoed. U hoort wel waar.