Chu Teh-Chun (1920-2014) wordt geboren in de provincie Anhui in het oosten van China, als kind van hoogopgeleide ouders. Al op jonge leeftijd komt hij in aanraking met kunst. Zijn vader laat hem schilderijen zien van meesters als Dong Qichang en Chen Shu. Op zijn vijfde leert Chu Chinese gedichten en literaire passages uit zijn hoofd. Met kwast en inkt schildert hij de kalligrafie uit de Tangdynastie na. Hij laat zich inspireren door de natuur nabij zijn geboorteplaats: het bos, de bergen en de rivier waarin hij zwemt. Op zijn vijftiende is zijn toekomst hem duidelijk: hij wil schilder worden.
Dat doet Chu aan de Chinese Kunstacademie in Hangzhou, de grootste kunstacademie van China. Ondanks zijn jonge leeftijd haalt hij het toelatingsexamen met vlag en wimpel. In de jaren die volgen leert hij over traditionele Chinese schilderkunst, maar ook over Westerse schilderstijlen. In die unieke combinatie zal Chu zich later gaan specialiseren. Maar dan, in 1937, breekt de tweede Chinees-Japanse oorlog uit en wordt de Academie met al haar leerlingen en docenten naar het binnenland verbannen. Chu is dan zeventien jaar oud. De oorlog en omzwervingen van de Academie zullen tot 1947 duren.