In dictaturen en door autocraten geregeerde staten is het showproces een ‘normaal’ verschijnsel. Het is bedoeld om zich te kunnen ontdoen van vermeende tegenstanders of ‘vijanden’ van het regime en tegelijkertijd de illusie van de rechtsstaat in stand te houden. Vaak wordt de beschuldigden daarbij door marteling of in ruil voor strafvermindering een openbare schuldbekentenis afgedwongen, ter ‘legitimering’ van de strafmaat – voor de buitenwacht het doorslaggevend bewijs dat het proces geen zuivere koffie is. Vaak ook wordt nauwelijks de schijn van een eerlijke rechtsgang meer opgehouden, en weten alle betrokkenen dat ze figureren in een absurd toneelstuk dat de vooral almacht van de staat moet aantonen en vrees moet aanjagen.
In de jaren dertig werden in de Sovjet-Unie tijdens de Grote Terreur stalinistische showprocessen gevoerd die onveranderlijk leidden tot de doodstraf voor de veroordeelden. Minder bekend is dat in 1952, een jaar voor de dood van Stalin, in Praag een showproces plaatsvond tegen veertien leden van de Communistische Partij van Tsjechoslowakije – een nieuw hoogtepunt in de stalinistische terreur. Van dit Slánsky-proces, genoemd naar aangeklaagde Rudolf Slánsky, werden in 2018 in een Praags pakhuis videobeelden teruggevonden die sinds de val van de Muur spoorloos waren. Aan de hand van die (gerestaureerde) opnamen, aangevuld met archiefbeelden van de geheime politie en met gesprekken met nabestaanden, vertelt regisseur Ruth Zylbermann in de documentaire Prag 1952: Der Slánsky-Prozess het verhaal van de aangeklaagden Rudolf Slánsky, Artur London en Rudolf Margolius. Ze werden het slachtoffer van een systeem dat ze zelf als CP-leden mede hadden opgetuigd – ook dit een typerend kenmerk van de rechtspraak in een dictatuur.