VPRO Gids 49

3 december t/m 9 december
Pagina 66 - ‘Voor de show’

Voor de show

Maarten van Bracht ,

In 1952 werden tijdens het Slánsky-proces in Praag veertien leden van de Communistische Partij veroordeeld wegens samenzwering.

Teruggevonden beelden van het stalinistische showproces tegen veertien ‘samenzweerders’ in Praag, 1952

In dictaturen en door autocraten geregeerde staten is het showproces een ‘normaal’ verschijnsel. Het is bedoeld om zich te kunnen ontdoen van vermeende tegenstanders of ‘vijanden’ van het regime en tegelijkertijd de illusie van de rechtsstaat in stand te houden. Vaak wordt de beschuldigden daarbij door marteling of in ruil voor strafvermindering een openbare schuldbekentenis afgedwongen, ter ‘legitimering’ van de strafmaat – voor de buitenwacht het doorslaggevend bewijs dat het proces geen zuivere koffie is. Vaak ook wordt nauwelijks de schijn van een eerlijke rechtsgang meer opgehouden, en weten alle betrokkenen dat ze figureren in een absurd toneelstuk dat de vooral almacht van de staat moet aantonen en vrees moet aanjagen.

In de jaren dertig werden in de Sovjet-Unie tijdens de Grote Terreur stalinistische showprocessen gevoerd die onveranderlijk leidden tot de doodstraf voor de veroordeelden. Minder bekend is dat in 1952, een jaar voor de dood van Stalin, in Praag een showproces plaatsvond tegen veertien leden van de Communistische Partij van Tsjechoslowakije – een nieuw hoogtepunt in de stalinistische terreur. Van dit Slánsky-proces, genoemd naar aangeklaagde Rudolf Slánsky, werden in 2018 in een Praags pakhuis videobeelden teruggevonden die sinds de val van de Muur spoorloos waren. Aan de hand van die (gerestaureerde) opnamen, aangevuld met archiefbeelden van de geheime politie en met gesprekken met nabestaanden, vertelt regisseur Ruth Zylbermann in de documentaire Prag 1952: Der Slánsky-Prozess het verhaal van de aangeklaagden Rudolf Slánsky, Artur London en Rudolf Margolius. Ze werden het slachtoffer van een systeem dat ze zelf als CP-leden mede hadden opgetuigd – ook dit een typerend kenmerk van de rechtspraak in een dictatuur. 

Rudolf Slánsky, in 1945 secretaris-generaal van de CP in Tsjechoslowakije en betrokken bij de coup die in 1948 de communisten aan de macht bracht met Klemens Gottwald als president, was zelf een voorstander van ‘zuiveringen’ maar hij had niet door dat ook tegen hem ‘belastend materiaal’ werd verzameld. In 1951 werd Slánsky gevangengezet, en een jaar later met dertien anderen beschuldigd van samenzwering tegen de staat. Het is daarbij ook geen toeval dat de meeste aangeklaagden – elf van de veertien – van Joodse komaf waren. Officieel bestond antisemitisme onder het communisme niet, dus ook niet in satellietstaat Tsjechoslowakije, maar in de praktijk konden Joden, ook communisten, zomaar het slachtoffer worden van een antisemitische campagne, en worden weggezet als ‘kosmopolieten’, ‘zionisten’ of ‘staatsvijanden’.

De aangeklaagden in het Slánsky-proces werden beschuldigd van ‘titoïsme’, ‘zionisme’, ‘nationaalcommunisme’ en ook van – uit de lucht gegrepen – samenzwering. Ze werden gemarteld en gedwongen een schuldbekentenis af te leggen. Elf van hen werden veroordeeld tot de dood door ophanging.