Oude golven, nieuwe golven. Agnès Varda bleef altijd filmen in de geest van de nouvelle vague, de filmstijl die ze in 1955 zelf had geïntroduceerd.

In Visages villages (2017) zien we een oude man die op een berg woont en kroonkurken van bierflesjes verzamelt. Hij maakt daar een soort kunstwerken van. Kunstwerken? Eigenlijk doet het er niet toe. De kroonkurken krijgen dankzij hem een tweede leven. 

Het is een typische Varda-vondst. Altijd wist Agnès Varda, die in maart 2019 op negentigjarige leeftijd stierf, goud te vinden op plekken waar een ander niet eens zou kijken. 'Het toeval is altijd mijn beste assistent geweest,' zegt ze in Visages villages, haar laatste film. Ze maakte hem met JR, een jonge kunstenaar die gigantische zwart-witfoto’s op muren in de openbare ruimte plakt. Die zijn meestal schitterend en zien eruit alsof ze daar altijd gehangen hebben. 

Het was JR (toen 33) zelf die Varda (toen 88) benaderde. Dat leidde tot een laatste parel in het oeuvre van Varda, die ooit begon als enige vrouw in de jongensbende van de nouvelle vague. Met zijn zonnebril deed JR haar denken aan de jonge Jean-Luc Godard, die wel als stamhoofd van de nouvelle vague gezien werd. Maar eigenlijk was het La Varda die in 1955 met haar film La pointe courte het startschot gaf voor de nouvelle vague.

Films die ademen

Nouvelle vague hield in: buiten filmen, met mobiele camera’s, vanuit een persoonlijke motivatie, niet per se met professionele acteurs. Zo werd het stijve van de heersende cinéma-de-papa-traditie doorbroken. Fictiefilms kregen een documentaire laag, zodat het echte leven er meer doorheen schemerde dan in studiofilms het geval was. 

Varda maakte een aantal van zulke fictiefilms: met Cléo de 5 à 7 traceerde ze in 1962 het fysieke en emotionele traject van een jonge vrouw in Parijs die wacht op een beslissende medische uitslag. In Le bonheur (1965) onderzocht ze de vrije liefde met een verhaal over een jonge man met een gezin. Hij wil extra geluk toevoegen aan zijn geluk door er een vriendin bij te nemen. Varda verkende de grenzen van vrijheid en antimaatschappelijk elan in Sans toi ni loi (1985), met een piepjonge Sandrine Bonnaire als vrouwelijke vagebond. 

Maar Varda voelde zich steeds meer aangetrokken tot de documentaire vorm. Alles willen controleren, dat was niet erg Varda. ‘Ik wil films maken die ademen, die niet stikken in een voorgebakken structuur,’ zei ze in een interview voor Vrij Nederland in 2009. Met persoonlijke, creatief gemaakte documentaires – zoals Les glaneurs et la glaneuse (2000), over sprokkelaars, of het autobiografische Les plages d’Agnès (2009) – hield ze op haar eigen manier de deviezen van de nouvelle vague in leven.

De zee

Haar liefde voor Jacques Demy liet Varda nooit los. De filmmaker, met wie ze getrouwd was tot hij in 1991 overleed aan aids, kwam in vrijwel al haar films terug. Zo was in Les plages d’Agnès te zien dat Demy zichzelf graag vergeleek met de zee: ‘Grijs en blauw, zo ben ik.’ Varda keek vanaf elk strand naar de zee en zag het grijsblauw van zijn ogen. Ze restaureerde zijn beroemde films Les parapluies de Cherbourg (1964) en Les demoiselles de Rochefort (1967), musicals waarvoor Demy samenwerkte met jazzcomponist Michel Legrand. Die overleed eveneens dit jaar, op 86-jarige leeftijd, twee maanden voor Varda. 

‘Ik leef nog steeds, en ben nog steeds nieuwsgierig,’ zei Varda in september tegen The Guardian. Mei vorig jaar vierde ze haar negentigste verjaardag met een duik in de zee. En in maart van datzelfde jaar won ze samen met JR een Oscar voor Visages villages: een film waarin ze ook af en toe, zonder zwaarte, reflecteert op ouderdom en dood. Bang voor de dood was ze niet, vertelde ze hem.

Je kunt niet alles verifiëren, maar Varda weefde wel draden door haar werk. Op een strand in Normandië zien we haar samen met JR een foto op een oude bunker plakken. De volgende dag heeft de zee hem alweer uitgewist. Geen probleem, zegt Varda in de voice-over: 'De zee heeft altijd gelijk.'

Over Visages villages

In Visages villages trekken Agnès Varda en JR met een busje door Frankrijk, op zoek naar verhalen, beelden en gezichten. Ze fotograferen gewone mensen, in een fabriek en op een ecologische boerderij. JR zet hun foto's in zwart-wit op de muur, larger than life. Het is een artistieke Tour de France en een ontmoeting tussen twee carrières: een die vrij recent van start is gegaan, en een die al ruim zestig jaar onderweg is. Poëzie ontstaat op onverwachte plekken.

Varda en JR zetten in een mijnwerkersdorp in Noord-Frankrijk foto’s van de kompels op de bakstenen gevels. JR plakt de ogen en tenen van Varda op een vrachttrein. Vrouwen van dokwerkers verrijzen in reuzenformaat op zeecontainers. Ondertussen zijn daar ook Varda's herinneringen, zoals in Normandië, aan fotograaf Guy Bourdin. Met JR bezoekt ze het graf van die andere beroemde fotograaf, Henri Cartier-Bresson, en aan het einde van de film reist ze met hem naar een oude vriend van haar die een teruggetrokken bestaan leidt in Zwitserland: Jean-Luc Godard. Zal de oude kluizenaar de deur opendoen?

JR en Varda leren elkaar beter kennen, maar behouden beiden hun part d’ombre, een kant van zichzelf die ze niet onthullen. Allebei zien ze er herkenbaar uit: hij heeft een karakteristieke hoed en een zonnebril met donkere glazen, zij het kenmerkende grijsbruine Duo Penotti-kapsel. ‘Waarom?’ vraagt JR. Varda: ‘Omdat ik van kleur hou en niet volledig wit wilde zijn.’ En, kunnen we zelf aanvullen, ook niet volledig bruin. Zo is er meer wat de kijker mag invullen in Visages villages, waarmee de twee in 2018 de Oscar voor beste documentaire wonnen. De laatste Varda, een echte Varda: lichtvoetig en diep, oud en jong.  

Meer over Agnès Varda