Na dertig jaar is het regisseur Terry Gilliam eindelijk gelukt zijn gedroomde film over Don Quichot te maken. Dat is vooral fijn voor hemzelf.

Je zou er bijna in gaan geloven: de vloek van Quichot, het idee dat elke poging om een ambitieuze verfilming te maken van Don Quichot gedoemd is te mislukken. Weliswaar zijn er in de loop der jaren heel wat adaptaties verschenen van Miguel de Cervantes’ romanklassieker uit 1605 – stomme films, Spaanse, Italiaanse en Russische verfilmingen, tv-producties, musicals – maar een ultieme Hollywoodversie kwam steeds niet van de grond. In 1955 deed Orson Welles een poging, waar hij vervolgens tot zijn dood in 1985 mee bleef worstelen. Disney schijnt wel vijf keer opnieuw aan een grootse tekenfilmversie te zijn begonnen, en in 2010 kondigde Warner Brothers nog een blockbusterbewerking aan, die later weer mysterieus van de radar verdween. Maar het beste argument voor het bestaan van de Quichotvloek blijft wel de legendarische lijdensweg van regisseur Terry Gilliam.

In theorie is voormalig Monty Pythonlid Gilliam de ideale kandidaat om een film te maken over de zelfbenoemde ridder die windmolens aanziet voor vijandige reuzen. De grote thema’s van Don Quichot – gekte, obsessie, opstand – vind je immers in zijn hele oeuvre terug. En als koppige, strijdbare dromer in behoudend Hollywood heeft hij zelf ook wel iets weg van Quichot.

Gilliam begon eind jaren tachtig aan het project, toen hij zijn naam had gevestigd met hoogst creatieve, maar moeizaam tot stand gekomen films als Brazil (1985) en The Adventures of Baron Munchausen (1988). Toen de financiering rond was, diende het eerste probleem zich aan. Gilliam kende het verhaal alleen in grote lijnen, besloot het boek maar eens te gaan lezen en constateerde toen tot zijn schrik dat het eigenlijk onverfilmbaar was – veel te dik en wijdlopig. Kenmerkend stug zette hij toch door: zwoegde op een script, ontmoette acteurs (Sean Connery als Quichot, Danny DeVito als hulpje Sancho Panza), maar na anderhalf jaar moest hij erkennen dat een trouwe verfilming er echt niet inzat.

Adam Driver in The Man Who Killed Don Quixote

Reclameman

Terwijl Gilliam in de jaren negentig twee hits en één flop afleverde – The Fisher King, Twelve Monkeys en Fear and Loathing in Las Vegas – bleef hij broeden op een geschikte invalshoek voor Don Quichot. Een kleine tien jaar na zijn eerdere poging was hij eruit: de film zou gaan draaien om een hedendaagse reclameman die terugreist naar de tijd van Quichot en door hem wordt aangezien voor Sancho Panza. Gefrustreerd door de stroeve gang van zaken in Hollywood besloot hij de film volledig in Europa te gaan maken. En zo begonnen in 2000, in de Spaanse woestenij, de opnames van The Man Who Killed Don Quixote, de duurste Europese film tot dan toe, met Johnny Depp als de reclameman en Fransman Jean Rochefort (die speciaal voor de rol Engels leerde) als Quichot.

De drama’s die zich vervolgens ontvouwden, zijn vastgelegd in de pijnlijke documentaire Lost in La Mancha uit 2002. Kort samengevat: de acteurs kwamen niet opdagen voor oefensessies, er bleken voortdurend F16’s over de filmlocatie te vliegen, een abrupte storm zette de set onder water en verwoestte veel apparatuur, en hoofdrolspeler Rochefort moest ten slotte worden afgevoerd met een hernia en wekenlang revalideren. Toen het project eindelijk werd afgeblazen, volgde er als klap op de vuurpijl nog een strijd met de verzekeringsmaatschappij, die er met de filmrechten vandoor ging.

Op dit punt, waar elke andere regisseur de handdoek in de ring had geworpen, werd Gilliam juist des te fanatieker. Zoals hij het in een interview verwoordde: ‘Wie Don Quichot wil verfilmen moet blijkbaar net zo gek en onredelijk worden als Quichot zelf.’ Met veel moeite wist hij de filmrechten te heroveren, maar intussen had elke potentiële geldschieter Lost in La Mancha gezien en durfde niemand het lot nog te tarten. Schoorvoetend begon Gilliam aan andere projecten, waarbij hij eerlijk opmerkte dat het voor hem allemaal zoethoudertjes waren tot hij Don Quichot kon maken.

De grote thema’s van Don Quichot – gekte, obsessie, opstand – vind je in Gilliams hele oeuvre terug

Rick de Gier

Overdosis

De Quichotvloek leek Gilliam intussen zozeer aan te kleven dat die ook zijn andere projecten ging beïnvloeden. Een verfilming van Neil Gaimans Good Omens werd na 9/11 opeens als ‘te duister’ bestempeld en afgelast, de opnames van The Brothers Grimm (2005) werden wekenlang stilgelegd wegens een hoogopgelopen ruzie met producenten Bob en Harvey Weinstein, en tijdens het filmen van The Imaginarium of Doctor Parnassus (2009) overleed hoofdrolspeler Heath Ledger aan een overdosis (de rol werd afgemaakt door diverse collega-acteurs).

In 2017, na nog drie serieuze pogingen om Don Quichot weer op de rails te krijgen (met respectievelijk Michael Palin, Robert Duvall en John Hurt in de titelrol), was Gilliam de wanhoop nabij: ‘Dit project is mijn steen van Sisyphus. Ik wil het nu gewoon uit m’n leven hebben.’

Welnu, dit jaar is het dan eindelijk gelukt. Afgelopen mei presenteerde Gilliam, 77 inmiddels, The Man Who Killed Don Quixote in Cannes. Met Jonathan Pryce als Quichot, Adam Driver als reclameman/Sancho Panza, en allerlei inhoudelijke knipogen naar de roerige ontstaansgeschiedenis van de film. Dat de première gepaard ging met allerlei geruchten over ruzies tussen Gilliam en zijn producenten – ach, dat hoort er intussen bij.

Eind goed, al goed dus? Tja. Gilliam is allicht opgelucht dat het ei is gelegd. Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat zijn film een zootje is geworden: rommelig, hysterisch en bij vlagen slaapverwekkend. Dat is best jammer natuurlijk, maar als slot van deze Hollywoodklucht ook wel heel toepasselijk. De mythe van de vloek van Quichot is nog altijd niet ontkracht.

Meer over The Man Who Killed Don Quixote