De relatie tussen film en televisie lijkt misschien wel het meest op die van twee broers. Er wordt wat af gekibbeld, maar als de twee samenkomen, ontstaan er mooie dingen. In Rotterdam gaan de broers met elkaar in gesprek.

Er is de laatste jaren al het nodige geschreven over het nieuwe elan van televisie. Het voorheen kleine broertje van de cinema is tegenwoordig het platform waar bekende en minder bekende regisseurs zich van hun beste kant laten zien. Frank Darabont (The Walking Dead), Guillermo del Toro (The Strain), de gebroeders Coen (Fargo); allemaal maakten ze de overstap om eens niet in twee, maar in tien uur hun verhaal te doen.

Ondertussen krijgen makers als Lena Dunham en Ray McKinnon – voorheen vooral veroordeeld tot het indiecircuit – de kans hun stem te laten horen met afwijkende series als Girls en Rectify. Films zijn zo langzamerhand een opstapje geworden naar televisie, in plaats van andersom.

Dat de relatie tussen de twee ingrijpend veranderd is, is ook af te zien aan de filmfestivals die hun deuren steeds wijder openzetten. Toen de programmeurs in Berlijn en Toronto eind vorig jaar televisie verwelkomden, werd dat door menige festivalganger gezien als baanbrekend: de bevestiging van de gevestigde orde dat het beste op tv zich kan meten met het beste op het bioscoopscherm.

Dat ze daar in Rotterdam al een tijdje achter waren, mag geen verrassing heten. In 2013 bracht IFFR met het programmaonderdeel Changing Channels al arthouse-tv naar het grote scherm en dit jaar krijgt dat zijn vervolg met Episodic/Epidemic.

Ziekteverspreiders
De titel is, behalve fijn allitererend, een liefkozende verwijzing naar de virusachtige kwaliteit van televisie. We kijken geen televisie meer, maar bingen het. Talloze afleveringen worden er in de vrije uurtjes doorheen gejaagd met behulp van Netflix, of – inmiddels ouderwets – een setje dvd’s. Series zijn bacteriën geworden die van mond tot mond reizen: ‘Ben je al bij met House of Cards?’ of ‘Zullen we nog een aflevering doen?’ gelden als de nieuwe ziekteverspreiders. Het geneesmiddel is uren achtereen op de bank zitten.

Dat televisie qua beeldkwaliteit inmiddels meekan met de cinema is door high definition een dooddoener, en dat verhalen en personages door een langere speeltijd meer ruimte hebben om te ademen, spreekt voor zich. Het kleine broertje heeft zijn pubertijd wel gehad. Nee, de geijkte discussie rond film en televisie – waarbij doorgeslagen critici de een dan wel de ander omhoog of omlaag proberen te praten – besteedt zelden aandacht aan dat ene wezenlijke verschil tussen de twee: ritme.

Televisie is van oudsher een medium van tijd en regelmaat. Series kennen niet één begin of einde, maar wel tien. Zelfs voor de comakijkers blijft het episodische element overeind: van act breaks en cliffhangers tot aan het achterhaalde, doch klassieke ‘In de vorige aflevering van...’. IFFR doet recht aan de afwisselende kijkervaring met een selectie van pilots, losstaande afleveringen en marathonsessies.

Gangsterpraktijken
In tegenstelling tot eerder genoemde filmfestivals als Berlijn en Toronto, gelden televisieseries op IFFR daarbij niet als paradepaardje (of als de grote roze olifant die nog even vermeden kan worden). Ze zijn er simpelweg bij, als de normaalste zaak van de wereld. Zo kan het gebeuren dat bezoekers zich het ene moment verliezen in de gangsterpraktijken van Stefano Sollima’s Suburra, om zich later in het festival onder te dompelen in de Deense drugs- wereld van de serie Norskov – of om zich juist te laten verrassen door een marathonsessie met de Oostenrijkse soap Altes Geld.

Sollima, het moet trouwens nog even gezegd, verdiende zijn sporen bij de Italiaanse televisie met hits als Romanzo Criminale en Gomorra (op zijn beurt weer een bewerking van boek én film). Suburra de serie staat al in de steigers bij Netflix. Dient film tegenwoordig als pilot?

Goed, het uiteindelijke doel van Episodic/Epidemic is niet concurrentie, maar dialoog . Waar kunnen film en televisie elkaar nog meer ontmoeten? Wie zich waagt aan Miguel Gomes’ driedelige filmreeks Arabian Nights kan zich afvragen of zelfs het episodische element van televisie nog wel zo onderscheidend is, terwijl bezoekers aan Happy Hour (Ryûsuke Hamaguchi) de bioscoopzaal uit zullen lopen met de vraag waarom een film inderdaad niet gewoon vijf uur kan duren. Genoeg vragen waarover de komende tijd nog gefilosofeerd en gekibbeld zal worden, terwijl de broertjes onverschrokken doorgaan op de reeds ingeslagen weg.